
Als de inspecteur zich beroept op interne compensatie, leidt de constatering dat te weinig rente is afgetrokken niet tot een lagere aanslag als tegelijkertijd veel te weinig stakingswinst in aanmerking is genomen.
Een man bezit samen met zijn echtgenote een eigen woning en zeven verhuurde woningen. Hij voert diverse beheeractiviteiten uit, zoals het opstellen van huurovereenkomsten en het inschakelen van loodgieters. De man heeft verschillende leningen afgesloten voor de eigen woning en de verhuurde woningen. De Belastingdienst stelt dat de inkomsten uit de verhuur van de panden in 2015 kwalificeren als resultaat uit overige werkzaamheden (ROW). De man betwist dit en stelt dat de woningen tot de rendementsgrondslag van box 3 behoren. Rechtbank Den Haag oordeelt echter dat de verhuuractiviteiten van de man verder gaan dan normaal vermogensbeheer. Daarom vallen de inkomsten uit de verhuur van de panden onder het ROW. Zie ook NTFR 2024/479 en ‘Verhuur woningen meer dan normaal vermogensbeheer’.
Fiscus doet beroep op interne compensatie
Vervolgens gaat de man in hoger beroep. Hij stelt dat zes leningen op een onjuiste wijze aan de verhuurde woningen in box 1 en box 3 zijn toegerekend. Zijn primaire standpunt is dat men de verhuurde woningen en alle leningen tot de rendementsgrondslag van box 3 moet rekenen. Mocht het hof dit standpunt afwijzen, dan stelt de man dat hij alle gestelde kosten op het ROW mag aftrekken. Maar ook hof Den Haag oordeelt dat de verhuuractiviteiten in 2015 een overige werkzaamheid vormen. Wel is het zo dat het toerekenen van de verhuurde woningen aan box 1 meebrengt dat de rente over de bijbehorende leningen aftrekbaar is in box 1. Aan de andere kant is ten onrechte in 2015 geen (hogere) stakingswinst in aanmerking is genomen. Als gevolg van interne compensatie pakt de aanslag uiteindelijk dus niet lager uit. Daarom verklaart het hof het hoger beroep van de man ongegrond.
Wet: art. 3.90 en art. 3.91 Wet IB 2001
Geef een reactie