
Ook al is het efficiënter voor de fiscus om te wachten op het OWR-formulier, als de belastingplichtige aandringt op een tijdige beslissing, moet de inspecteur daaraan voldoen.
Een man heeft op 1 juni 2024 een verzoek tot herziening voor de voorlopige aanslag IB/PVV 2023 ingediend. Op 11 juni 2024 dient hij een verzoek om ambtshalve vermindering in voor de aanslag IB/PVV 2019. Onder deze omstandigheden moet de inspecteur uiterlijk op 27 juli 2024 respectievelijk 6 augustus 2024 beslissen, maar doet dat niet. De man stelt de inspecteur op 31 augustus 2024 in gebreke. Twee weken later heeft de Belastingdienst nog altijd geen beslissing genomen. De man start daarom een beroepsprocedure en vordert van de fiscus een dwangsom. De inspecteur verzoekt Rechtbank Zeeland-West-Brabant om een langere termijn voor de aanvraag die betrekking had op de aanslag IB/PVV 2019. De indiening van het werkelijk rendement via het OWR-formulier is namelijk efficiënter in de uitvoering.
Werkelijk rendement box 3 is al gespecificeerd
Maar de rechtbank is niet overtuigd. Hoewel de rechtbank begrijpt dat indiening van het werkelijk rendement via het OWR-formulier voor de inspecteur efficiënter is in de uitvoering, neemt dit niet weg dat de inspecteur een beslissing moet nemen als de belanghebbende daarop aandringt. De man heeft het werkelijk rendement al gespecificeerd bij de aanvraag, waardoor een beoordeling in dit individuele geval mogelijk is zonder te wachten op het formulier-OWR. De rechtbank bepaalt dat de inspecteur een dwangsom van € 100 per aanvraag moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000 per aanvraag. De rechtbank stelt de door de inspecteur te betalen dwangsom vast op € 1.442 per aanvraag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 december 2024 tot het tijdstip van voldoening.
Geef een reactie