Rechten en verplichtingen uit een onderverhuurovereenkomst behoren volgens de Belastingdienst tot het box 3-vermogen. In beginsel geldt een nihilwaardering.
De Kennisgroep inkomstenbelasting niet-winst heeft een standpunt gepubliceerd over de volgende situatie. Iemand huurt van een stichting een woning tegen een zakelijke vergoeding van € 850 per maand. De huurder gaat gedurende langere tijd naar een andere provincie van Nederland. Hij besluit de huurwoning met toestemming van de verhuurder onder te verhuren. De derde aan wie de huurder de woning onderverhuurt, zit dringend verlegen om woonruimte. De onderverhuurder heeft daarom een sterke onderhandelingspositie en vraagt een huur van € 1.400 per maand. Deze huur is op dat moment zakelijk. De partijen sluiten de overeenkomst van onderverhuur voor een periode van vijf jaar. De huur is maandelijks verschuldigd. In deze situatie vormen de rechten en verplichtingen die voortvloeien uit de (onder)huurovereenkomst bezittingen en schulden die behoren tot de rendementsgrondslag van box 3. Zo luidt althans het standpunt van de kennisgroep.
Waardering van de rechten en verplichtingen
Vervolgens komt de vraag op tegen welke waarde men de rechten en verplichtingen uit de onderverhuurovereenkomst moet opnemen in box 3. De Kennisgroep meent dat de fiscale waarde van deze rechten en verplichtingen in beginsel nihil is. Maar men moet het gebruiksrecht en de verplichting waarderen tegen de waarde in het economische verkeer als:
- de overeengekomen vergoeding niet zakelijk is. Daarbij merkt de kennisgroep op dat nog steeds sprake kan zijn van een zakelijke verhuur als de vergoeding van de onderhuur significant hoger is dan de vergoeding van de huur. Dit is afhankelijk van de feiten en omstandigheden;
- de betalingstermijnen niet regelmatig vervallen; en/of
- de betalingstermijnen betrekking hebben op een tijdvak van meer dan een jaar.
Wet: art. 5.3, derde lid, 5.19, vierde lid en 5.22, derde lid Wet IB 2001
Geef een reactie