In twee zaken oordeelt Rechtbank Den Haag dat de Belastingdienst geen verdere tegemoetkoming hoeft te bieden dan volgt uit het Besluit rechtsherstel box 3.
Het gaat om een man die in beroep gaat tegen de box 3-heffing over 2017 en 2018 en een vrouw die de box 3-heffing over 2019 betwist. De man heeft over de jaren 2017 en 2018 € 45.332 respectievelijk € 50.597 aan rente en dividend ontvangen. Op grond van het Besluit rechtsherstel box 3 bedraagt zijn inkomen uit sparen en beleggen € 63.756 in 2017 en € 68.406 in 2018. Toch oordeelt de rechtbank dat de Belastingdienst deze fiscale inkomens niet verder hoeft te verlagen. De man heeft namelijk in 2017 en 2018 (ongerealiseerde) koerswinsten behaald van € 94.297 (2017) en € 98.050 (2018). De rechtbank ziet hier geen aanleiding om deze koerswinsten buiten beschouwing te laten. Volgens de rechtbank is het forfaitaire rendement volgens het Besluit rechtsherstel box 3 dus lager dan het werkelijke rendement.
Gebruik WOZ-waarde toegestaan
Een vergelijkbare situatie is aan de orde bij de vrouw. In haar geval speelt bovendien een rol dat zij en haar echtgenoot een tweede woning hebben. In 2019 bedraagt de WOZ-waarde van deze woning € 176.000. Voor 2018 is de WOZ-waarde vastgesteld op € 164.000. Ook hier doet zich dus een (ongerealiseerde) waardestijging voor. De rechtbank hanteert hierbij als uitgangspunt dat de vastgestelde WOZ-waarden in lijn zijn met de uitgangspunten van de Wet IB 2001. Een eventuele verlaging van de WOZ-waarde in een later jaar doet niets af aan een waardestijging in het huidige jaar, aldus de rechtbank.
Besluit: Besluit rechtsherstel box 3
Bronnen: Rechtbank Den Haag 5 december 2022 (gepubliceerd 19 december 2022), ECLI:NL:RBDHA:2022:13417, SGR 20/2077 en SGR 20/2078 en Rechtbank Den Haag 5 december 2022 (gepubliceerd 19 december 2022), ECLI:NL:RBDHA:2022:13420, SGR 20/7361
Geef een reactie