Rechtbank Noord-Holland heeft in vier zaken een uitspraak gedaan over het systeem van de vermogensrendementsheffing in box 3 sinds 2017. Volgens de rechtbank leidt dit systeem niet stelselmatig tot een buitensporige last.
De vier zaken zagen op de jaren 2017 en 2018. De echtparen die beroep hadden aangetekend, hadden na toepassing van het heffingvrij vermogen een box 3-vermogen van minstens € 700.000. In alle zaken overschreed de box 3-belasting ruimschoots de werkelijke behaalde reguliere inkomsten. Volgens de echtparen leidt ook sinds 2017 het regime van box 3 tot een buitensporige last. Daarmee zou de wet in strijd zijn met de Europese mensenrechten.
Voldoende verfijning
De rechtbank komt echter tot een ander oordeel. Per 1 januari 2017 neemt de wetgever meer risico in aanmerking bij het vaststellen van de forfaitaire rendementen. Maar tegenover deze verruwing in het box 3-regime staan ook twee verfijningen. Er zijn nu immers twee rendementspercentages voor twee vermogensklassen. De rechtbank ziet dit niet als een stapeling van forfaits. Daarnaast vindt met een zekere frequentie een bijstelling van de forfaitaire rendementspercentages plaats. Ten slotte ziet de rechtbank het huidige stelsel als tussenstap naar een ander stelsel. Daarom meent de rechtbank dat de wetgever de ‘fair balance’ niet heeft overschreden. Daarmee is zijn oordeel te vergelijken met het oordeel van Rechtbank Gelderland. Zie ook: ‘Box 3-stelsel is sinds 2017 voldoende redelijk’.
Discriminatie
Advocaat-generaal (A-G) Wattel heeft overigens de conclusie getrokken dat het box 3-regime in 2017 wel een verboden vorm van discriminatie inhield. Het gaat hier om de discriminatie van personen die een lager rendement dan gemiddeld behalen. Overigens wil de A-G het in eerste instantie aan de wetgever overlaten hoe hiermee om te gaan.
Protocol: art. 1 EP EVRM
Wet: art. 5.2 en 10.6bis IB 2001
Bronnen: Rechtbank Noord-Holland 29 maart 2021 (gepubliceerd 31 maart 2021), ECLI:NL:RBNHO:2021:2606, HAA 20/3166, Rechtbank Noord-Holland 29 maart 2021 (gepubliceerd 31 maart 2021), ECLI:NL:RBNHO:2021:2607, HAA 20/3167, Rechtbank Noord-Holland 29 maart 2021 (gepubliceerd 31 maart 2021), ECLI:NL:RBNHO:2021:2608, HAA 20/3168, Rechtbank Noord-Holland 29 maart 2021 (gepubliceerd 31 maart 2021), ECLI:NL:RBNHO:2021:2609, HAA 20/3169 en Parket bij de Hoge Raad 25 maart 2021 (gepubliceerd 29 maart 2021), ECLI:NL:PHR:2021:293, 20/02453
Geef een reactie