Ook bij de berekening over box 3-vermogen dat ziet op bezittingen van een afgezonderd particulier vermogen, die zijn toegerekend aan een erfgenaam, moet men aansluiten op de werkelijke inkomsten.
Op 2 januari 1907 is een stichting opgericht die als statutair doel heeft het besteden van haar winsten aan de (financiële) ondersteuning van de jongere leden van een bepaalde familie. Kort na de oprichting van de stichting is de oprichter overleden. De stichting is zijn enige erfgenaam. In 2018 heeft een statutenwijziging plaatsgevonden. Daardoor is de stichting zich ook bezig gaan houden met het financieren van onderzoek naar een bepaalde aandoening. Volgens de Belastingdienst is de stichting een afgezonderd particulier vermogen (APV). De inspecteur rekent daarom de bezittingen en schulden van de stichting toe aan het box 3-vermogen van diverse familieleden van de oprichter. Een van deze familieleden is de weduwe van de kleinzoons van een van de broers van de oprichter. Zij gaat in beroep tegen de toerekening van een deel van de bezittingen en schulden van de stichting aan haar box 3-vermogen.
Afgezonderd particulier vermogen
Rechtbank Noord-Holland verklaart het beroep van de vrouw ongegrond. Zie ‘Begunstigde van familiestichting belast in box 3’. Daarop gaat de vrouw in hoger beroep. Hof Amsterdam oordeelt eerst dat de stichting zowel voor als na de statutenwijziging een APV is. Verder constateert het hof dat de oprichter van de stichting zijn broers en zussen heeft onterfd door de stichting als enig erfgenaam aan te wijzen. Maar een onterfde persoon die wel rechtens of feitelijk (in)direct begunstigde is, telt voor het APV-regime ook als erfgenaam. Van deze situatie is hier sprake doordat de overleden echtgenoot van de vrouw een begunstigde van de stichting was.
APV-regime in strijd met EVRM
Het hof oordeelt echter ook dat het APV-regime in deze situatie in strijd is met de Europese mensenrechten. De vrouw behoort namelijk tot de oudere familieleden, waardoor zij feitelijk geen uitkering van de stichting ontvangt. Refererend naar het Kerstarrest (NTFR 2022/37) oordeelt het hof dat de heffing over forfaitair genoten inkomen disproportioneel is. Het hof sluit daarom aan bij de werkelijke inkomsten die de vrouw van de stichting ontvangt, namelijk nihil.
Verdrag: art. 14 EVRM
Protocol: art. 1 EP EVRM
Geef een reactie