Bij de berekening van het werkelijk rendement is het verstandig als een belegger aantoont geen transactiekosten te hebben afgetrokken.
Een man bezit in 2020 samen met zijn echtgenote aanzienlijke bank- en spaartegoeden en effecten. In een beroepsprocedure voor rechtbank Gelderland tegen de aanslag inkomstenbelasting over 2020 stelt de man echter dat zijn werkelijk rendement nihil is. Ter onderbouwing van zijn stelling overlegt de man overzichten van zijn beleggingsrekeningen. Hoewel hij op sommige effecten in 2020 een gerealiseerde of ongerealiseerde koerswinst heeft behaald, heeft hij op andere effecten een groter verlies geleden. De man is daarbij terecht uitgegaan van het bruto rendement. Ook heeft hij terecht koers-, valuta- en rente-inkomsten in aanmerking genomen, aldus de rechtbank.
Transactiekosten zijn relatief gering
De rechtbank haalt wel uit de stukken die de man heeft overlegd dat hij gedurende 2020 aandelen heeft aangekocht en verkocht. Het is algemeen bekend dat voor aan- en verkopen transactiekosten in rekening worden gebracht. Deze kosten mag men niet aftrekken van het werkelijk rendement worden gebracht. Hoewel de man stelt dat hij die kosten niet heeft afgetrokken, is dat niet te toetsen met de stukken van zijn dossier. De rechtbank gaat echter gezien het aantal en de omvang van de transacties ervan uit dat de transactiekosten relatief gering zijn. Het is niet aannemelijk dat de man toch een positief werkelijk rendement heeft behaald. Daarom verklaart de rechtbank zijn beroepschrift gegrond.
Verdrag: art. 1 EP EVRM
Wet: art. 6:7 Awb en art. 5.2 Wet IB 2001
Geef een reactie