Als medewerkers van de Belastingdienst zich schuldig maken aan witwassen, zal de strafrechter hen dat zwaar aanrekenen.
Een vrouw krijgt ten laste gelegd dat zij heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die belastingfraude en valsheid in geschrifte heeft gepleegd. Dat is gebeurd door het opzettelijk indienen van vervalste of onjuiste aangiften omzetbelasting. Ook heeft de criminele organisatie zich bezig gehouden met gewoontewitwassen. Volgens het Openbaar Ministerie (OM) heeft de vrouw daarnaast haar positie van ambtenaar bij de Belastingdienst misbruikt door belastinggeld te verduisteren. Zelf zou ze bovendien ruim € 70.000 hebben witgewassen. De vrouw bekent deel te hebben genomen aan de criminele organisatie en aan medeplichtigheid aan gewoontewitwassen. Zij ontkent belastinggeld te hebben verduisterd.
Vrijspraak voor verduistering
Rechtbank Overijssel oordeelt dat het OM niet heeft bewezen dat de vrouw belastinggeld heeft verduisterd. Uit het dossier volgt niet dat zij door gebruik te maken van haar administratieve functie bij de Belastingdienst bevoegd of in staat was om onjuiste negatieve belastingaanslagen op te leggen, met een uitbetaling als gevolg. Dat zij als medewerker van de Belastingdienst makkelijker kan ingrijpen dan derden, maakt haar nog geen functioneel dader. De rechtbank spreekt de vrouw daarom vrij van verduistering.
Veroordeling voor witwassen
Vervolgens verklaart de rechtbank de vrouw schuldig aan het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Ook verklaart de rechtbank haar schuldig aan het medeplegen van gewoontewitwassen. De rechtbank tilt er zwaar aan dat de vrouw feitelijk werkzaam was als ambtenaar bij de Belastingdienst. Daarom legt de rechtbank de vrouw het volgende op:
- een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden met een proeftijd van drie jaar;
- een taakstraf van 240. Als zij die taakstraf niet goed uitvoert, is deze straf te vervangen door 120 dagen hechtenis; en
- een verbod om het ambt van ambtenaar te bekleden voor de duur van vijf jaren.
Wet: art. 69, tweede lid AWR en art. 140, 225, eerste lid, 420bis en 420ter WvSr
Geef een reactie