In de situatie dat een belastingambtenaar en een bestuurder van een bv samenwerken aan belastingfraude, is het mogelijk dat de aandeelhouder van de bv van niets weet. In dat geval mag de Belastingdienst een onterecht uitbetaalde teruggaaf niet terugvorderen van de bv.
Een man was (indirect) enig aandeelhouder en bestuurder van een bv, die een hotel exploiteerde. Een schoonzus van de man beheerde de receptie van het hotel. Omdat de man geen verstand had van computers, zorgde de schoonzus ook voor de administratie van de bv. Daarnaast regelde zij de betalingen via internetbankieren. Op 17 juni 2014 maakte de Belastingdienst een bedrag van € 19,5 miljoen over naar een bankrekening van de bv. Deze betaling vond plaats op grond van een onterechte verminderingsbeschikking. Een frauderende medewerker van de Belastingdienst had deze beschikking op gesteld op naam van een collega die met vakantie was. Zo kon hij onder zijn eigen naam de beschikking controleren en goedkeuren. Op 17 juni 2014 vonden 42 overboekingen plaats ten laste van de bankrekening van de bv. Het overgrote deel van de onterechte belastingvermindering belandde op een buitenlandse bankrekening. Deze bankrekening was van een buitenlandse vriend van de schoonzus.
Onterechte navordering
Toen de FIOD achter deze fraude kwam, legde de Belastingdienst beslag op de buitenlandse bankrekening van de vriend van de schoonzus. Dit leidde tot een rechtszaak in dat land. Ondertussen had de Belastingdienst op 27 september 2014 het bedrag van € 19,5 miljoen nagevorderd van de bv. De bv ging daarop in bezwaar en beroep tegen de navorderingsaanslag. Zij deed daarbij een beroep op absolute overmacht: zowel de bv als de dga zou geen weet of profijt van de belastingfraude hebben gehad. Hof Den Bosch vindt deze bewering aannemelijk. Bovendien oordeelt het hof dat het handelen van de schoonzus ondanks haar dienstbetrekking bij de bv niet is toe te rekenen aan de bv.
Toerekening aan inspecteur
Verder rekent het hof de frauduleuze handelingen van de medewerker toe aan de inspecteur. Het hof oordeelt dat het toezichtsysteem binnen de Belastingdienst volstrekt ontoereikend is. De gevolgen daarvan komen voor rekening van de fiscus. Het gevolg is dat de Belastingdienst verantwoordelijk is voor de onjuiste verminderingsbeschikking. De inspecteur mag het betaalde bedrag daarom niet navorderen. Het hof vindt bovendien dat de Belastingdienst zeer onzorgvuldig heeft gehandeld door toch versneld een navorderingsaanslag op te leggen. Het hof veroordeelt de fiscus daarom tot het vergoeden van de werkelijke proceskosten.
Correctiemogelijkheden
Het hof merkt overigens nog op dat ondanks dit alles de gevolgen van de frauduleuze handeling zijn te corrigeren. Dit kan alleen niet door de bv een navorderingsaanslag op te leggen. De Belastingdienst kan wel een civielrechtelijke vordering claimen tegenover degenen die betrokken waren bij de fraude en zich daarmee hebben verrijkt.
Wet: art. 2, derde lid, onderdeel b, 16, tweede lid en 65 AWR
Bron: Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch 31 december 2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:3896, 19/00109
Geef een reactie