Als een onderneming haar bank onvoldoende informatie geeft om aan te tonen dat het risico van witwassen verwaarloosbaar is, mag de bank de klantenrelatie beëindigen.
Een man was dga van een financiële holding, die weer bestuurder en enig aandeelhouder van een dochtervennootschap was. Deze dochtervennootschap dreef een groothandel in elektronische- en telecommunicatieapparatuur en bijbehorende onderdelen. De dga en de twee vennootschappen hielden allemaal een rekening aan bij dezelfde bank. Daarnaast had ieder nog een rekening bij minstens één andere bank. De dga was daarnaast actief in commercieel vastgoed. In september 2019 vonden invallen plaats bij een groot aantal telecomwinkels. Deze invallen vonden plaats in het kader van een onderzoek door de politie, de FIOD en de Belastingdienst naar ondergronds bankieren en witwassen. Bovendien ontving de financiële holding op 5 maart 2020 een brief van de Belastingdienst. De inspecteur wees de holding erop dat zij in voorgaande jaren intracommunautaire leveringen had verricht aan ondernemers van wie inmiddels het btw-nummer was afgevoerd. Het ging daarbij om een bedrag van ruim € 33 miljoen.
Onacceptabel Wwft-risico
De bank waar de dga en zijn vennootschappen rekeningen aanhielden begon zich ook zorgen te maken. Haar algehele beeld van de klantrelatie was dat tientallen miljoenen aan omzet over de rekening gaan. Daarbij ging het om omzet afkomstig van partijen binnen en buiten Europa, in een business die een zeer groot witwasrisico kende. Daar kwam nog bij dat de dga zakenrelaties had die waren gevestigd in het gebied waar de invallen hadden plaatsgevonden. Ten slotte was de winst van de dochtervennootschap ook flink gestegen. De bank gaf daarom aan dat zij haar klantenrelatie met de dga en zijn bv’s een onacceptabel Wwft-risico vond vormen. Zij gaf hen de gelegenheid om het tegendeel aan te tonen, maar dat lukte de dga en zijn bv’s niet. Daarop kondigde de bank aan haar relatie met de dga en zijn bv’s te gaan beëindigen.
Verdienmodel blijft onduidelijk
De dga en zijn bv’s stapten naar Rechtbank Amsterdam om de bank te verplichten haar klantenrelatie voort te zetten. De bank verklaart dat zij ook na het voeren van een cliëntenonderzoek geen grip heeft op de onderneming en het verdienmodel van de bv’s. Vooral de toegevoegde waarde van de financiële holding is onduidelijk. Wel lijkt het erop dat deze bv nogal wat geld rondpompt. Ook heeft de holding in het verleden zaken gedaan met ploffers. De rechtbank is het met de bank eens dat er diverse alarmsignalen zijn, die de dga en zijn bv’s niet hebben weggenomen. De rechtbank wijst daarom hun verzoek af. De bank mag de klantenrelatie beëindigen.
Wet: art. 2a en 5, derde lid Wv Wft
Geef een reactie