
Wie in een WOZ-geschil niet te maken wil krijgen met een beperking van de proceskostenvergoeding, moet aantonen dat zijn gemachtigde geen no cure, no pay-bureau is.
In een WOZ-procedure van een man tegen de gemeente Rotterdam heeft de Hoge Raad de voorafgaande hofuitspraak vernietigd. De Hoge Raad heeft daarbij geoordeeld dat de gemeente de wederpartij een proceskostenvergoeding moet betalen. Zie ook NTFR 2025/248 en ‘Bij elektronisch procederen is notificatiebericht cruciaal’. Nu bepaalt de Wet WOZ dat men voor de vergoeding van proceskosten voor de cassatieprocedure slechts een vermenigvuldigingsfactor van 0,10 moet toepassen. In een eerder arrest heeft de Hoge Raad echter geoordeeld dat deze beperking van de proceskostenvergoeding alleen geldt voor, kort gezegd, de zogenoemde ‘no cure, no pay-bureaus’. Zie NTFR 2025/177 en ‘Beperkingen pkv in WOZ- en BPM-zaken zijn legitiem’. Om die reden heeft de Hoge Raad de man in de gelegenheid gesteld om te bewijzen dat zijn gemachtigde niet als een dergelijk bureau valt aan te merken.
Lage vermenigvuldigingsfactor
Maar de man heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om aan te tonen dat zijn gemachtigde geen no cure, no pay-bureau is. In een aanvullend arrest stelt de Hoge Raad daarom de proceskostenvergoeding voor de cassatieprocedure vast op 0,10 x € 907 x 2 punten (cassatieberoepschrift) gedeeld door twee (vanwege samenhang) = € 91.
Wet: art. 30a Wet WOZ
Bronnen: Hoge Raad 28 maart 2025, ECLI:NL:HR:2025:463, 24/03954 bis en Hoge Raad 28 maart 2025, ECLI:NL:HR:2025:465, 24/03955 bis
Geef een reactie