Rechtbank Zeeland-West-Brabant staat toe dat de Belastingdienst aan emigrerende Nederlanders een conserverende aanslag oplegt en aan blijvende Nederlanders niet.
Een man gaf in zijn aangifte IB/PVV 2016 op dat hij op 10 augustus van dat jaar was geëmigreerd. Hij had in 2016 een WGA-uitkering ontvangen, maar daarbij geen splitsing gemaakt in een Nederlandse en buitenlandse periode. De Belastingdienst legde hem een conserverende aanslag op, waartegen de man in bezwaar en beroep ging. Voor de rechtbank wijst hij op het volgende. De fiscus legt een conserverende aanslag zoals in deze zaak alleen op aan binnenlands belastingplichtigen die Nederland verlaten. Binnenlands belastingplichtigen die in Nederland blijven, krijgen niet te maken met zo’n aanslag. De rechtbank is het met de man eens dat beide groepen belastingplichtigen ongelijk worden behandeld. Ook is sprake van een belemmering van het vrije verkeer.
Rechtvaardiging voor ongelijkheid
Deze ongelijkheid en belemmering van het vrije verkeer zijn echter gerechtvaardigd, aldus de rechtbank. Het opleggen van de conserverend de aanslag dient het algemeen belang. De man heeft immers de uitkering genoten op grond van een door de omkeerregel vrijgestelde aanspraak. Zonder de conserverende aanslag zou een emigrant misschien te weinig belasting betalen over de aanspraak/uitkering. Bovendien is hier geen sprake van directe en onvoorwaardelijke invordering. De man overtuigt de rechtbank evenmin ervan dat de Belastingdienst voor personen in vergelijkbare posities een gunstiger beleid hanteert. De inspecteur is de man wel een dwangsom verschuldigd vanwege het niet-tijdig beslissen op het bezwaarschrift. Overigens is de man in hoger beroep gegaan tegen de uitspraak van de rechtbank. Hij stelt daarbij onder meer dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het gedeelte van zijn pensioen dat in de toekomst aan zijn ex-echtgenote zal toekomen.
Wet: art. 2.8 en 3.136 Wet IB 2001
Geef een reactie