Als een dga zijn rekening-courantvordering, die is ontstaan door een dividenduitkering, verrekent met zijn eigenwoningschuld aan zijn bv, is mogelijk sprake van onbehoorlijk bestuur.
Een bv met één aandeelhouder en bestuurder houdt zich bezig met het geven van advies op het gebied van de olie- en gaswinning. Op 1 december 2012 sluit de bv een leningsovereenkomst met haar directeur en enig aandeelhouder. De bv verstrekt de lening van maximaal € 150.000 via de rekening-courant.. De dga hoeft pas af te lossen nadat zijn eigen woning gereed is gekomen. Hij biedt voor het eerst zekerheid op 31 december 2014 door een eerste recht van hypotheek te vestigen op de woning. Maar op 24 juli 2009 had de dga al ten gunste van een bank een eerste recht van hypotheek gevestigd op de woning. Verder keert de bv op 31 december 2014 een dividend uit van € 200.000 aan de dga. Zij verrekent dit bedrag via de rekening-courant en eigenwoninglening. Op het moment van de dividenduitkering bedraagt het eigen vermogen van de bv € 228.798.
Eigenwoningschuld loopt op
De dga is ook enig aandeelhouder van een andere vennootschap. Deze vennootschap brengt over de jaren 2016 en 2017 een bedrag van € 175.000 in rekening gebracht aan de bv. Eind 2016 staat de eigenwoninglening aan de bv op € 135.883. In 2017 vindt een verrekening plaats van de eigenwoningschuld met de rekening-courant. In dat jaar vindt ook de ontbinding van de bv plaats. Op dat moment staan nog naheffingsaanslagen omzetbelasting en loonheffingen open. Het gaat om een bedrag van ruim € 127.000. De dga doet tijdig melding van betalingsonmacht, maar de fiscus stelt hem toch aansprakelijk.
Kennelijk onbehoorlijk bestuur
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt sprake is van kennelijk onbehoorlijk bestuur. Ondanks de aanwezigheid van een hoge belastingschuld heeft de dga de bv zijn eigenwoningschuld laten verrekening met zijn rekening-courantvordering, die is opgelopen door een dividenduitkering. Daarmee moet hij hebben beseft dat de bv haar belastingverplichtingen niet zou kunnen voldoen. Toch verklaart het hof het beroep van de dga gegrond. Niet al het onbehoorlijk bestuur heeft namelijk plaatsgevonden binnen drie jaren vóór de melding van betalingsonmacht. Daarom vermindert het hof het bedrag van de aansprakelijkstelling.
Wet: art. 8:68 en 8:108 Awb en art. 36 en 49 Iw 1990
Geef een reactie