De Belastingdienst mag het resultaat uit overige werkzaamheden niet corrigeren op basis van een ontnemingsvordering voor een medeverdachte in een strafzaak tegen de belastingplichtige.
Op 21 april 2016 is een Nederlandse man samen met zijn medeverdachte gearresteerd in het Verenigd Koninkrijk (VK). De autoriteiten verdenken hem van drugssmokkel met behulp van een helikopter vanuit België. Bij de desbetreffende vlucht is onder meer 43 kg cocaïne en 66 kg heroïne gesmokkeld. In het VK veroordeelt de strafrechter de man tot een gevangenisstraf van 18 jaar vanwege het smokkelen van drugs naar het VK. Het openbaar ministerie van het VK stelt geen ontnemingsvordering vast voor de man zelf, maar wel voor zijn medeverdachte. Daarbij is het wederrechtelijk voordeel berekend op minimaal £ 7.354.000 pond. Dat bedrag is gebaseerd op de waarde van twee transporten van 43 kg cocaïne en 66 kg heroïne. Het VK draagt de man op 19 juni 2018 over aan Nederland om daar zijn resterende straf uit te zitten. Dat leidt tot een aanpassing van de straf naar 12 jaar gevangenisstraf.
Correcties door de Belastingdienst
In zijn aangifte inkomstenbelasting over 2016 geeft de man een verzamelinkomen op van nihil. De Belastingdienst gelooft niet dat de man zo’n laag inkomen heeft en brengt diverse correcties aan. Zo stelt de inspecteur dat de man een resultaat uit overige werkzaamheden heeft genoten van € 2.994.000. Dit bedrag bestaat uit de inkoopwaarde van 46 kg cocaïne en 60 kg heroïne. De fiscus houdt daarbij rekening met 3 kg cocaïne die in het huis van de man is aangetroffen. De man krijgt een navorderingsaanslag inkomstenbelasting opgelegd, evenals een vergrijpboete van bijna € 1,5 miljoen. Vervolgens gaat de man in beroep tegen de navorderingsaanslag en vergrijpboete.
Inspecteur maakt inkomen uit drugshandel niet aannemelijk
Rechtbank Zeeland-West-Brabant volgt de inspecteur niet in zijn stelling dat hier omkering en verzwaring van de bewijslast moet plaatsvinden omdat de man een onjuiste aangifte heeft ingediend. De Belastingdienst maakt namelijk niet aannemelijk dat de man inkomen uit drugshandel heeft genoten. Het standpunt van de fiscus is gebaseerd op de ontnemingsvordering die tegen de medeverdachte is ingesteld. Maar de rechtbank oordeelt dat de ontnemingsvordering tegenover de medeverdachte niet als grondslag mag dienen voor de fiscale correcties bij de man. De inspecteur maakt evenmin aannemelijk dat de man de drugs uit eigen middelen heeft gefinancierd. De Belastingdienst kan de bewering van de man dat hij slechts de piloot was onvoldoende ontkrachten. De rechtbank stelt het inkomen uit werk en woning van de man vast op nihil. Ook vindt een vernietiging van de vergrijpboete plaats omdat de mededelingsplicht is geschonden.
Wet: art. 27e, eerste lid AWR en art. 3.14, eerste lid, onderdeel d Wet IB 2001
Geef een reactie