Ook Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de inspecteur alleen belastingrente mag berekenen over een periode waarin hij nog niet beschikte over het belastinggeld.
De Belastingdienst brengt in beginsel een B.V. belastingrente in rekening als deze B.V. minstens zes maanden na afloop van een belastingjaar een aanslag vennootschapsbelasting krijgt opgelegd. Op grond van de hoofdregel berekent de inspecteur de belastingrente over de periode vanaf de zesde maand na het belastingtijdvak tot de dag waarop de aanslag invorderbaar is. Op deze hoofdregel bestaan wettelijke uitzonderingen. Daarnaast kunnen het evenredigheidsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel dwingen tot een lager bedrag aan belastingrente, aldus de Hoge Raad. Zie: ‘Laat verzoek om VA vpb komt B.V. duur te staan’.
Belastingdienst beschikt al over belastinggeld
Zo hebben bepaalde belastingrechters geoordeeld dat de Belastingdienst geen belastingrente mag berekenen over de periode waarin de fiscus al beschikte over de belastingopbrengst. Zie: ‘Beroep op begunstigend beleid belastingrente mogelijk’ en ‘Fiscus berust in beperking belastingrente – voor deze keer!’ Hof Arnhem-Leeuwarden herhaalde dit standpunt onlangs in een zaak waarin een B.V. al een voorlopige aanslag vennootschapsbelasting 2016 had betaald van ruim € 350.000. Volgens een latere voorlopige aanslag was de verschuldigde belasting ruim € 380.000. De B.V. had in Het hof verlaagde de door de inspecteur berekende belastingrente van € 7.139 naar € 2.221.
Meer belastingrente door foutieve aanpassing
De B.V. had zich trouwens waarschijnlijk meer belastingrente kunnen besparen als zij op 5 juli 2017 niet had verzocht om een vermindering van de voorlopige aanslag naar € 26.000. De B.V. stelt dat de inspecteur dit verzoek nooit had moeten honoreren. De Belastingdienst zou daarom geen belastingrente mogen berekenen over de periode waarin de voorlopige aanslag tijdelijk was verlaagd. Maar daarin gaat het hof niet mee. De inspecteur was niet verplicht om het verzoek tot verlaging van de voorlopige aangifte te onderzoeken. Evenmin was zonneklaar dat de gecorrigeerde voorlopige aangifte onjuist was.
Wet: art. 13, eerste lid en 30fc AWR en art. 3:4 Awb
Regeling: art. 23 UR AWR 1994
Geef een reactie