Mr. Kim Demandt geeft haar precommentaar op het arrest van de Hoge Raad over de gevolgen van registratie in het systeem Fraude Signalering Voorziening. Deze omstandigheid kan reden zijn voor de belastingrechter om zijn uitspraak te herzien.
Een man had voor de jaren 2013 t/m 2015 zorgkosten in aftrek gebracht. De aanslagen IB/PVV 2014 en 2015 waren conform zijn aangifte opgelegd. Voor het jaar 2013 had de Belastingdienst vragen gesteld die de man onbeantwoord liet. Vervolgens weigerde de inspecteur de aftrek. In hoger beroep heeft hof alsnog aftrek verleend op grond van het vertrouwensbeginsel. Ook over 2014 en 2015 zijn vervolgens vragen gesteld, die niet zijn beantwoord. Dat is voor de inspecteur aanleiding navorderingsaanslagen IB/PVV 2014 en 2015 op te leggen. Daarin heeft hij de bij de aanslagen geaccepteerde aftrek teruggenomen. Hof Arnhem-Leeuwarden heeft deze navorderingsaanslagen in stand gelaten (NTFR 2020/2405). De man ging daarom in cassatie. Zie ook ‘A-G: stop controle na onterechte plaatsing op fraudelijst’.
Onderzoek is niet onrechtmatig
De Hoge Raad oordeelt als volgt. Dat de inspecteur voor de jaren 2014 en 2015 onderzoek is gaan doen nadat was gebleken dat de man voor 2013 de aftrekpost niet kon onderbouwen, is niet onrechtmatig. Ook niet als de gegevens van belanghebbende zijn opgeslagen in een bestand. Zie ook: NTFR 2021/4311 en ‘Geen correctie van aftrekposten na discriminerend onderzoek’. Tijdens de cassatieprocedure heeft de man een brief van de Belastingdienst ontvangen. Daarin is meegedeeld dat zijn gegevens zijn opgenomen in het databestand Fraude Signalering Voorziening (FSV). De Hoge Raad kan echter niet oordelen over de feitelijke klacht van belanghebbende over het gebruik van het databestand FSV. Daarom verklaart de Hoge Raad het cassatieberoep van de man ongegrond.
Nieuw feit
Wel wijst de Hoge Raad op de mogelijkheid voor de man om herziening te vragen van de hofuitspraak. De informatie over de opname in FSV valt immers aan te merken als een nieuw feit dat na de hofuitspraak is opgekomen. Dit nieuwe feit kan bovendien een ander licht werpen op de zaak.
Precommentaar mr. Kim Demandt
Taxence vroeg mr. Kim Demandt, werkzaam bij Hertoghs advocaten, om een reactie.
De Hoge Raad heeft met een aantal arresten onze fiscale wet- en regelgeving even op hun grondvesten laten schudden. En terecht. Zo oordeelde de Hoge Raad op 24 september 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1351) dat het gebruik van informatie uit informatieverplichting uit artikel 10a AWR strijdig kan zijn met het nemo tenetur-beginsel en vlak voor de Kerst dat de box 3-heffing in de jaren 2017 en 2018 strijdig is met het eigendomsrecht en discriminatieverbod (HR 24 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1963). Ook oordeelde de Hoge Raad in december dat een risicoselectie, verwerking of gebruikmaking van persoonsgegevens onrechtmatig kan zijn, als dit leidt tot schending van een grondrecht. Als sprake is van zo’n uitzonderlijk geval, dan wordt gehandeld op een wijze die zozeer indruist van hetgeen van een behoorlijk handelend overheid mag worden verwacht, dat het gebruik daarvan ontoelaatbaar is (HR 10 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1748). Met andere woorden: de Belastingdienst mag de aangifte dan niet corrigeren.
Gebruik verboden selectiecriteria
Dit zijn zeer interessante ontwikkelingen. Over hetgeen voorlag bij de Hoge Raad in het laatst genoemde arrest zijn we vorig jaar steeds meer te weten gekomen. De Belastingdienst gebruikte selectiecriteria voor het beoordelen of een aangifte gecontroleerd moest worden, of verwerkte en gebruikte persoonsgegevens, terwijl dat niet door de grondrechten-beugel zou kunnen (bijv. als belastingplichtigen twee nationaliteiten zouden hebben). De Belastingdienst stuurde in het voorjaar 2021 excuusbrieven, maar dat dit nog een staartje zou krijgen was vermoedelijk voor iedereen op zijn vingers na te tellen.
Rol voor de feitenrechter
Na het arrest van de Hoge Raad van 10 december 2021, past de Hoge Raad in dit tweede arrest die eerdere rechtsregels toe. Omdat meer informatie over project 1043 en de FSV database pas naar voren is gekomen ná de zitting bij het hof, kon het hof dit niet meewegen in zijn beoordeling. Een feitenrechter moet zich hierover buigen, dus de Hoge Raad geeft een aanzet voor de belastingplichtige voor een herziening van de hofuitspraak. Ik meen ook dat de belastingplichtige in kwestie een herzieningsverzoek moet indienen. De onderste steen moet boven komen.
Wet: art. 7:12 en 8:119 Awb en art. 16 AWR
Bron: Hoge Raad 14 januari 2022, ECLI:NL:HR:2022:14, 20/02734
Binnenkort verschijnt een uitgebreid commentaar van mr. Kim Demandt in het NTFR. Nog geen abonnee? Klik dan hier om 3 maanden kennis te maken met NTFR.
Geef een reactie