Hof Den Bosch oordeelt dat de Belastingdienst de juistheid van uitgaven van een vennootschap mag controleren met toepassing van een geldsteekproef. Maar de belastingplichtige behoudt wel de mogelijkheid om tegenbewijs te leveren.
Hoofdregels bewijslastverdeling
Binnen fiscale beroepsprocedures is de hoofdregel beknopt samen te vatten als: wie stelt, bewijst. Wie dus een stelling inneemt die de wederpartij bestrijdt, zal deze stelling moeten bewijzen. Als de wederpartij de stelling niet betwist, gaat de belastingrechter ervan uit dat deze stelling juist is. Vaak volstaat overigens het aannemelijk maken van een stelling. Hierbij is het de taak van de Belastingdienst om de aanwezigheid en hoogte van de heffingsgrondslag aannemelijk te maken. Als de belastingplichtige aanvoert dat er reden is om de heffingsgrondslag te verminderen, zal hij dat aannemelijk moeten maken. Heeft een van de partijen de schijn tegen zich? Dan is daaraan een vermoeden te ontlenen die nadelig is voor die partij. Dit vermoeden is in principe wel vatbaar voor het leveren van tegenbewijs. Bovendien moet de bewijslastverdeling wel een redelijk blijven.
Vrije bewijsleer
In beginsel geldt de zogeheten vrije bewijsleer. Dat betekent dat belastingplichtigen zelf kunnen kiezen op welke manier zij hun standpunten aannemelijk willen maken. Maar de fiscus doet over sommige bewijsvormen minder moeilijk dan andere. Zo is een kloppende rittenregistratie een standaardmiddel om aannemelijk te maken dat men minder dan 500 privékilometer met de auto van de zaak rijdt. Zie ook: ‘Rittenregistratie werkt beter dan overzicht autokosten’. Maar de wet zelf stelt dat andere bewijsmiddelen ook zijn toegestaan.
Geldsteekproef
De Belastingdienst maakt soms gebruik van de zogeheten guldensteekproef of geldsteekproef. In dat geval controleert de fiscus een deel van de administratie van een belastingplichtige. Daarbij vindt een extrapolatie plaats van eventueel gevonden fouten. Zie ook: ‘Guldensteekproef’. Onder de toepassing van de geldsteekproef kunnen kleine fouten soms grote gevolgen hebben. Het gebruik van de geldsteekproef kan dan ook aanleiding geven tot het voeren van beroepsprocedures.
Steekproef in beginsel toegestaan
Zo had de Belastingdienst de juistheid van de uitgaven van een holding gecontroleerd met behulp van de geldsteekproef. Naar aanleiding van deze proef paste de inspecteur correcties toe op de fiscale winst. De holding vond dat de fiscus de uitkomsten van de evaluatie van de geldsteekproef niet had mogen gebruiken als onderbouwing van de fiscale correcties. Hof Den Bosch oordeelt dat de fiscus via steekproeven administraties van belastingplichtigen mag controleren. Men moet de steekproef wel uitvoeren op een statistisch-wetenschappelijk verantwoorde en controleerbare wijze. Bovendien levert zo’n steekproef hooguit een bewijsvermoeden op. De belastingplichtige blijft de mogelijkheid houden om dit vermoeden te ontkrachten. Bijvoorbeeld door aannemelijk te maken dat de steekproef is gebaseerd op verkeerde uitgangspunten.
Vereisten gebruik geldsteekproef
Het hof meent dat een geldsteekproef aan bepaalde eisen moet voldoen om statistisch-wetenschappelijk verantwoord te zijn. Zo moet de onderzochte groep homogeen zijn. Dat betekent dat samenhang moet bestaan tussen de elementen van de groep. Bovendien moet de keuze van de onderzochte groep aan de hand van objectieve maatstaven plaatsvinden. In deze zaak zijn euro’s de elementen van de onderzochte groep. De groep bestaat uit alle uitgaven van de holding. Volgens het hof voldoet de geldsteekproef hier aan de eisen. En de holding maakt het tegendeel niet aannemelijk.
Omkering bewijslast
In bepaalde gevallen vindt een omkering en verzwaring van de bewijslast plaats. Meestal gaat het dan om gevallen waarin de belastingplichtige niet heeft voldaan aan een verplichting. Omkering van de bewijslast houdt in dat een partij de bewijslast krijgt toebedeeld die normaal gesproken bij de wederpartij ligt. Verzwaring van de bewijslast betekent dat men moet laten blijken dat een bewering juist is. Alleen maar aannemelijk maken is niet voldoende. De omkering van de bewijslast geldt niet voor zover een beroepschrift is gericht tegen een vergrijpboete.
Voorbeelden omkering bewijslast
Ten slotte een aantal voorbeelden waarin sprake is van een omkering van de bewijslast:
- De belastingplichtige dient de vereiste aangifte niet in. In dat geval kan de Belastingdienst een ambtshalve aanslag, navorderingsaanslag of naheffingsaanslag opleggen. Daarbij geldt als uitgangspunt dat deze aanslag juist is. Het is dan aan de belastingplichtige om te doen blijken dat de aanslag te hoog is vastgesteld. Overigens ontslaat het achterwege blijven van een aangifte de inspecteur niet van zijn verplichting om een redelijke schatting te maken.
- Een informatiebeschikking is onherroepelijk geworden.
- Een huidig bestuurder van een lichaam dat zijn belastingschulden niet kan betalen, heeft geen (tijdige) melding van betalingsonmacht ingediend. In deze situatie wordt het onbetaald blijven van de belastingschulden geacht te wijten te zijn aan het onbehoorlijk bestuur van de bestuurder. De bestuurder mag alleen tegenbewijs leveren als hij aannemelijk maakt dat hij geen schuld heeft aan het meldingsverzuim.
Wet: art. 3.20, derde lid Wet IB 2001, 27e AWR en 36, derde en vierde lid IW
Geef een reactie