De Hoge Raad oordeelt dat het hof alle stellingen moet behandelen, die de verwerende partij voor de rechtbank heeft aangevoerd.
Ondanks dat een financieel adviseur beschikt over een VAR-wuo-verklaring, heeft de inspecteur zijn voordelen aangemerkt als resultaat uit overige werkzaamheden (row). Voor de rechtbank stelt de adviseur primair dat sprake is van winst uit onderneming (wuo). Subsidiair stelt hij dat met de VAR-verklaring vertrouwen is gewekt dat sprake is van wuo. De rechtbank heeft het primaire standpunt van de adviseur gevolgd en het beroep op het vertrouwensbeginsel niet behandeld. De inspecteur is in hoger beroep gegaan. De adviseur heeft in het verweerschrift zijn beroep op het vertrouwensbeginsel niet herhaald. Op de hofzitting hebben beide partijen verklaard dat het geschil zich beperkt tot de vraag of sprake is van row of wuo. Hof Den Bosch (NTFR 2021/1085) heeft geoordeeld dat geen sprake is van wuo.
Subsidiaire stelling is niet ondubbelzinnig ingetrokken
Maar in cassatie vernietigt de Hoge Raad de hofuitspraak omdat het hof geen oordeel heeft gegeven over het door de man bij de rechtbank gedane beroep op het vertrouwensbeginsel. Aangezien het hof het primaire standpunt van de adviseur heeft verworpen, had het hof het subsidiaire beroep op het vertrouwensbeginsel alsnog moeten behandelen. Dat zou anders zijn als de adviseur bij de rechtbank of het hof uitdrukkelijk en ondubbelzinnig zou hebben verklaard dat hij deze subsidiaire stelling intrekt. Dit is echter niet gebeurd. Dat de man zijn beroep op het vertrouwensbeginsel in hoger beroep niet heeft herhaald, betekent niet dat hij dat beroep uitdrukkelijk en ondubbelzinnig heeft ingetrokken. Hetzelfde geldt voor de verklaring ter zitting dat het geschil is beperkt tot een bepaald punt. De Hoge Raad verklaart daarom het cassatieberoep van de adviseur gegrond. Hof Arnhem-Leeuwarden moet de zaak verder afhandelen.
Wet: art. 8:69 Awb
Bron: Hoge Raad 8 september 2023, ECLI:NL:HR:2023:1168, 21/01598
Geef een reactie