De geheimhoudingskamer staat in beginsel alleen toe dat de inspecteur stukken integraal geheimhoudt als zijn belang daarbij zwaarder weegt dan het belang van de wederpartij. Passages die zien op het bepalen van de procespositie of op tactische en strategische overwegingen mogen bijvoorbeeld geheim blijven.
Tijdens een fiscale beroepsprocedure verzoekt de inspecteur in een brief aan Rechtbank Zeeland-West-Brabant om geheimhouding van diverse documenten. Aanvankelijk wil hij dat de brief zelf ook geheim blijft. Maar de rechter eist van de fiscus een versie met motivering die de wederpartij, een man, ook mag zien. Wanneer de Belastingdienst hieraan gehoor geeft, gaat de man niet akkoord met de (beperkte) geheimhouding. Hij stemt wel in met het schonen van namen, e-mailadressen en telefoonnummers van medewerkers van de fiscus. De inspecteur is daarmee niet tevreden en legt zijn verzoek voor aan de geheimhoudingskamer.
Zwaarwegend belang
De geheimhoudingskamer stelt dat men niet van een belastingplichtige mag verwachten dat hij aantoont belang te hebben bij het bekend maken van geheime stukken. Het uitgangspunt is dat zo’n belang aanwezig is. Het is de inspecteur die moet bewijzen dat zijn belang zwaarder weegt. De Belastingdienst slaagt daar maar gedeeltelijk in. De geheimhoudingskamer oordeelt dat uitsluitend de volgende stukken geheim mogen blijven:
- De namen, e-mailadressen en telefoonnummers van de medewerkers van de Belastingdienst.
- Een passage in een e-mailbericht die valt onder de vrije bepaling van procespositie.
- Fragmenten van een tweetal stukken waarin (controle-/) tactische en strategische overwegingen staan.
Reglement: art. 2.8, zevende lid, van het Procesreglement bestuursrecht rechtbanken (niet KEI-zaken)
Geef een reactie