In een zaak voor rechtbank Noord-Holland heeft de inspecteur zo onzorgvuldig gehandeld door na te vorderen over aftrekbare kosten, dat hij een integrale proceskostenvergoeding moet betalen.
Een bv vormt samen met haar drie dochtervennootschappen een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting. De FE exploiteert een internationaal opererende groothandel. Deze groothandel richt zich voornamelijk op de internationale in- en verkoop van (bestanddelen voor) twee producten. Daarbij heeft zij zich gespecialiseerd in de handel met landen die voor grote bedrijven lastig zijn te bedienen. Vanwege het prijsbeleid van landelijke overheden in de landen van de afnemers hanteert de bv bij haar inkoop van grondstoffen een systeem van ‘over- and underpricing’. De bv wil zeker weten dat de Belastingdienst de betalingen met betrekking tot de over- and underpricing niet aanmerkt als niet-aftrekbare kosten in verband met omkoping. Daarom heeft zij een overleg gevoerd met de inspecteur. Het overleg heeft in 2003 geleid tot afspraken die zijn opgenomen in een afsprakenbrief.
Navorderingsaanslag
Toch krijgt de bv over 2014 een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting opgelegd. De inspecteur meent namelijk dat een van de twee producten niet onder de gemaakte afspraken valt. Ook stelt hij dat de FE ten onrechte de betalingen voor over-and underpricing rechtstreeks van de winst heeft afgetrokken. Daarmee heeft de FE volgens de fiscus een onjuiste aangifte ingediend, zodat omkering van de bewijslast aan de orde is.
Inspecteur handelt onzorgvuldig
De bv gaat in beroep tegen de navorderingsaanslag. In deze procedure overlegt de inspecteur niet uit eigen beweging alle stukken die voor de zaak relevant zijn. Rechtbank Noord-Holland moet daarom verzoeken. De rechtbank vindt dat zeer bezwaarlijk en in hoge mate onzorgvuldig. Verder blijkt dat de fiscus met betrekking tot een stuk alleen ingewonnen informatie uit Zwitserland heeft overlegd, maar geen informatie uit Duitsland. De informatie uit Duitsland blijkt echter ontlastend te zijn voor de bv. Verder oordeelt de rechtbank dat de Belastingdienst niet beschikt over een nieuw feit om te kunnen navorderen. Bovendien is navordering hier in strijd met het vertrouwensbeginsel.
Kosten zijn wel aftrekbaar
Maar zelfs als deze formele aspecten de navordering niet in de weg zouden staan, is de navorderingsaanslag alsnog onterecht opgelegd. De rechtbank oordeelt namelijk dat de betalingen voor de over- and underpricing wel aftrekbaar zijn. Daarom vernietigt de rechtbank de navorderingsaanslag. Bovendien stelt de rechtbank vast dat de Belastingdienst hier zo onzorgvuldig heeft gehandeld, dat de bv een integrale proceskostenvergoeding van € 83.677 krijgt toegekend.
Wet: art. 8:29 Awb, art. 16 AWR, art. 3.8 Wet IB 2001 en art. 8 Wet Vpb 1969
Besluit: art. 2 BPB
Geef een reactie