De inspecteur kan een verzoek om ambtshalve vermindering niet afwijzen met een beroep op nieuwe rechtspraak als zijn aanslag is gebaseerd op een onredelijk standpunt.
Een man heeft van 1977 tot en met 2007 pensioen opgebouwd bij het V-N pensioenfonds. Dit pensioen is naar Nederlandse fiscale maatstaven een zogenoemd onzuiver pensioen. De man ontvangt sinds 2008 pensioenuitkeringen van dit pensioenfonds. Voor de jaren 2014 tot en met 2017 zijn de pensioenuitkeringen die vóór 1995 zijn opgebouwd, gerekend tot het box 1-inkomen. Naar aanleiding van een arrest van de Hoge Raad uit 2019 (NTFR 2019/2590) heeft de man de inspecteur verzocht om de aanslagen IB 2014-2017 ambtshalve te verminderen. Hij meent namelijk dat de pensioenuitkeringen die vóór 1995 zijn opgebouwd, zijn vrijgesteld. De inspecteur heeft dit verzoek afgewezen omdat de onjuistheid van de aanslagen voortvloeit uit het arrest van 2019. Dergelijke nieuwe jurisprudentie kan niet leiden tot een ambtshalve vermindering, aldus de inspecteur.
Geen beroep op nieuwe rechtspraak
Zowel de rechtbank als de Hoge Raad heeft de inspecteur in het gelijk gesteld. De Hoge Raad heeft daarbij wel het volgende overwogen. Een redelijke uitleg van de regels over nieuwe rechtspraak brengt mee dat de inspecteur niet met een beroep daarop kan weigeren een belastingaanslag ambtshalve te verminderen, Is de inspecteur bij het opleggen van een aanslag inkomstenbelasting uitgegaan van een rechtsopvatting waarvan hij redelijkerwijs niet mocht menen dat die juist was? Dan vloeit de onjuistheid van de belastingaanslag niet voort uit latere jurisprudentie. En dus kan de inspecteur niet weigeren de aanslag ambtshalve te verminderen met als motivering dat sprake is van nieuwe rechtspraak. In deze zaak doet deze situatie zich echter niet voor. Bij het opleggen van de onderhavige aanslagen mocht de inspecteur redelijkerwijs menen dat de pensioenuitkering belastbaar was. Daarom verklaart de Hoge Raad het cassatieberoep van de man ongegrond.
Wet: art. 65 AWR en art. 9.6 Wet IB 2001
Reg: art. 45aa Uitv reg IB 2001
Bron: Hoge Raad 26 april 2024, ECLI:NL:HR:2024:667, 23/00945
Geef een reactie