Belastingrechters moeten bij uitspraken binnen de desbetreffende rechtsstrijd blijven. Stel bijvoorbeeld dat de rechter een kostenbeschikking vernietigt waartegen de belanghebbende geen beroep heeft ingesteld. Een hogere rechter kan dan dit ‘cadeautje’ terugdraaien.
Zo had een man beroep aangetekend tegen twee beschikkingen waarin de fiscus hem kosten van het opleggen van dwangbevelen in rekening had gebracht. Rechtbank Noord-Holland. De ontvanger van de belastingen stelde dat het beroep niet-ontvankelijk was. De fiscus had namelijk het bezwaarschrift van de man meer dan zes weken na het opleggen van de beschikkingen ontvangen. Maar de rechtbank oordeelde dat de bezwaartermijn later was ingegaan omdat de ontvanger niet aannemelijk maakte dat hij de beschikkingen naar het juiste adres had gestuurd. Vervolgens vernietigde de rechtbank niet alleen de twee bestreden beschikkingen, maar ook twee andere beschikkingen met betrekking tot aanmaningskosten.
Buiten de rechtsstrijd getreden
In hoger beroep oordeelt Hof Amsterdam dat de rechtbank buiten de rechtstijd is getreden door ook de beschikkingen met aanmaningskosten te vernietigen. De man was immers niet tegen deze beschikkingen in beroep gegaan. Bovendien merkt het hof op dat de man in zijn beroepschrift stelt dat de aanmaning en het dwangbevel te snel achter elkaar kwam. Daarmee verklaart hij expliciet dat hij de beschikkingen wel heeft ontvangen. Het hof oordeelt vervolgens dat het beroep van de man niet-ontvankelijk is. Daarmee draait het hof de uitspraak van de rechtbank terug.
Wet: art. 22j, onderdeel a AWR, art. 6:9 Awb en art. 7 Kostenwet invordering rijksbelastingen
Bron: Gerechtshof Amsterdam 2 april 2020 (gepubliceerd 15 april 2020), ECLI:NL:GHAMS:2020:989, 18/00678
Geef een reactie