Mr. P.T. van Arnhem geeft zijn commentaar op een arrest over het verschuldigd zijn van belastingrente. Dit kan onder meer aan de orde zijn voor een belastingplichtige als een vermindering plaatsvindt van het fiscale inkomen van zijn partner. Daardoor kan het gebeuren dat belastingplichtige geen recht meer heeft op een (gedeeltelijke) uitbetaling van zijn algemene heffingskorting.
Een vrouw overleed in 2013. Haar echtgenoot en zoon waren haar enige erfgenamen. In 2013 had de erflaatster recht op € 715 aan algemene heffingskorting. Haar echtgenoot was hetzelfde bedrag aan inkomstenbelasting verschuldigd. In 2018 vond op verzoek van de weduwnaar een vermindering van de inkomstenbelasting over 2013 plaats tot nihil. Hij kreeg daarom € 715 terugbetaald. In verband met deze terugbetaling vorderde de fiscus de aan erflaatster uitbetaalde heffingskorting na, vermeerderd met € 111 aan belastingrente. Haar erfgenamen tekenden beroep aan tegen de berekening van belastingrente. Maar volgens Hof Arnhem-Leeuwarden (3 maart 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:1834) is de belastingrente terecht in rekening gebracht.
Andere belastingplicht
Hiertegen komen de erfgenamen in cassatie, echter zonder succes. De eigen belastingschuld van de echtgenoot was aanvankelijk € 715 te hoog vastgesteld. Hetzelfde gold voor de daarmee samenhangende heffingskorting van erflaatster. De vervolgens gecorrigeerde aanslagen zijn niet vastgesteld ter zake van dezelfde belastingplicht. Conform de wettelijke bepalingen inzake belastingrente is bij de ambtshalve vermindering bij de echtgenoot geen belastingrente vergoed. Dit terwijl bij de navordering bij de erven wel belastingrente in rekening is gebracht.
Mogelijke vereenzelviging irrelevant
De wettelijke bepalingen laten niet toe om bij de berekening van verschuldigde belastingrente acht te slaan op een recht op vermindering uit hoofde van een andere belastingaanslag. Men mag evenmin rekening houden met een recht uit hoofde van een beschikking met betrekking tot een andere belastingplicht. Dat geldt ook hier, waarin de vermindering en de navordering rechtstreeks met elkaar samenhangen. In dit verband is niet van belang of de echtgenoot met de beide erfgenamen kan of moet worden vereenzelvigd.
Commentaar mr. P.T. van Arnhem
Taxence vroeg mr. P.T. van Arnhem, vaktechnisch coördinator Formeel Recht bij de Belastingdienst om een commentaar.
Sinds de introductie ervan in 2012 blijft de belastingrenteregeling de gemoederen bezig houden. Eén van de redenen daarvoor is dat er vaker belastingrente in rekening gebracht wordt dan dat deze vergoed wordt. In de onderhavige casus komt deze onevenwichtigheid van het systeem van de belastingrente aan de orde.
Navordering heffingskorting
De belanghebbende in de onderhavige casus had over het jaar 2013 een bedrag van € 715 aan inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen betaald. Zijn (inmiddels overleden) echtgenote had daartegenover over het jaar 2013 een bedrag van € 715 aan algemene heffingskorting ontvangen. Op enig moment werd de door de belanghebbende betaalde belasting op zijn verzoek aan hem terugbetaald (zonder belastingrente). Daar tegenover werd de uitbetaalde algemene heffingskorting nagevorderd bij de (erfgenamen, waaronder belanghebbende, van de) echtgenote (met belastingrente). Belanghebbende kon zich niet verenigen met deze gang van zaken en stelde dat hij voor de heffing van inkomstenbelasting met zijn (overleden) echtgenote vereenzelvigd diende te worden zodat het in rekening brengen van belastingrente achterwege gelaten had moeten worden.
Motivering Hoge Raad
De Hoge Raad gaat niet mee in deze redenering omdat het in de onderhavige casus om twee verschillende belastingplichtigen met ieder een eigen belastingplicht gaat. Daarnaast wijst de Hoge Raad er op dat de wettelijke bepalingen inzake de belastingrente ten aanzien van beide belastingplichtigen in acht genomen zijn en dat die bepalingen het niet toelaten dat bij de berekening van belastingrente rekening wordt gehouden met de fiscale situatie met betrekking tot een andere belastingplicht. Dit geldt volgens de Hoge Raad ook wanneer, zoals in het onderhavige geval, sprake is van een rechtstreeks verband tussen een vermindering (zonder vergoeding van belastingrente) en een navordering (waarbij belastingrente in rekening wordt gebracht). De Hoge Raad treedt in deze situatie, waarin sprake is van verschillende belastingplichtigen, niet in de bewuste keuze van de wetgever om onderscheid te maken tussen de gevallen waarin belastingrente wordt vergoed en in rekening wordt gebracht.
Binnenkort verschijnt een uitgebreid commentaar van mr. P.T. van Arnhem in het NTFR. Nog geen abonnee? Klik dan hier om 3 maanden kennis te maken met NTFR.
Wet: art. 8.9 Wet IB 2001 en art. 30fc, eerste lid en 30fe, eerste lid AWR
Bron: Hoge Raad 13 november 2020, ECLI:NL:HR:2020:1778, 20/01266
Geef een reactie