Hof Den Haag oordeelt dat de ambtenaren die betrokken waren bij de Toeslagenaffaire in principe vallen onder de strafimmuniteit van de Staat.
Verschillende slachtoffers van de Toeslagenaffaire hebben klaagschriften ingediend waarin zij aangifte doen van diverse strafbare feiten door de Belastingdienst. Deze strafbare feiten zijn beroepsmatige discriminatie, knevelarij, dwang door misbruik van gezag en lasterlijke aanklacht. Het hof stelt aan de hand van een rapport van de Autoriteit Persoonsgegevens vast dat in ieder geval in de periode van 4 november 2013 tot 2019 de Belastingdienst bewust en opzettelijk de nationaliteit of afkomst van aanvragers van kinderopvangtoeslag verwerkte. In die periode was immers de Fraude Signalering Voorziening in gebruik. Daarom is sprake van een redelijke mate van verdenking dat de Belastingdienst zich schuldig heeft gemaakt aan beroepsmatige discriminatie.
Geen knevelarij
Met betrekking tot de aanklacht van knevelarij oordeelt het hof dat het stopzetten van toeslagen geen knevelarij vormt. Voor knevelarij is namelijk vereist dat een ambtenaar geldbedragen vordert of niet uitbetaalt. Bovendien moet hij daarbij de schijn wekken dat die geldbedragen aan enige openbare kas zijn verschuldigd. Maar bij toeslagen gaat het om gelden die de overheid verschuldigd is aan bepaalde ouders. De Belastingdienst Toeslagen heeft bij de stopzettingen niet de schijn gewekt dat de betrokken ouders geldbedragen verschuldigd waren aan enige openbare kas. Het terugvorderen van uitgekeerde toeslagen vormt evenmin knevelarij. Dat zou wel het geval zijn als de Belastingdienst met (voorwaardelijke) opzet voorschotten had teruggevorderd die de ouders niet waren verschuldigd. Maar op grond van de toenmalige rechtspraak mocht de Belastingdienst ervan uitgaan dat de bedragen waren verschuldigd.
Kwalificatie opzet/grove schuld
De klagers wijzen erop dat de Belastingdienst regelmatig een stopzetting of terugvordering van een voorschot voorzag van de kwalificatie ‘opzet/grove schuld’. De ouders zouden door deze kwalificatie zijn gedwongen te voldoen aan de standaardbetalingsregeling of te dulden dat zij geen persoonlijke betalingsregeling kregen aangeboden. Daarmee is volgens de klagers sprake van dwang door misbruik van gezag. Het hof is het op dit punt niet tegen eens met de klagers. Tegen een afwijzende beschikking waren rechtsmiddelen in te stellen. Zo’n beschikking is daarom niet aan te merken als (opzettelijke) strafbare dwang door misbruik van gezag. De kwalificatie is volgens het hof evenmin te bestempelen als het strafbare feit ‘lasterlijke aanklacht’.
Verjaring
Van de gestelde strafbare feiten blijft dus alleen beroepsmatige discriminatie staan. Daarvoor geldt een verjaringstermijn als sprake is van een misdrijf. In het geval van een overtreding is de verjaringstermijn slechts drie jaar. De bestreden gedragingen tegenover de klagers hebben allemaal plaatsgevonden vóór 2016. Daarmee zijn zij dus verjaard.
Immuniteit Belastingdienst
Bovendien komt aan de Belastingdienst zelf als onderdeel van de Staat strafimmuniteit toe. Deze immuniteit strekt zich uit tot ambtenaren van wie het handelen men moet toerekenen aan de Staat. Wel oordeelt het hof dat de Belastingdienst in de Toeslagenaffaire zo onbehoorlijk en onrechtmatig heeft gehandeld, dat de grondbeginselen van de rechtsstaat zijn geschonden. Dat is echter onvoldoende om in deze beklagprocedure af wijken van de vaste rechtspraak. Dat zou anders zijn bij ambtenaren die niet zijn aan te merken als opdracht- of feitelijk leidinggever, maar wel hebben gehandeld ter bevordering van eigen gewin of belang. Maar daarvoor zijn geen aanwijzingen. De betrokken ambtenaren meenden en mochten menen te handelen in het algemeen belang. Het politieke klimaat was namelijk gericht op fraudebestrijding. Bovendien heeft de bestuursrechter de daarop gebaseerde harde aanpak van de Belastingdienst lange tijd gedekt.
Wet: art. 70, 137g, 268, 365, 366 en 429quater WvSr en art. 12 WvSv
Bron: Gerechtshof Den Haag 13 juli 2022, ECLI:NL:GHDH:2022:1301, K21220178
Geef een reactie