Tijdens een belastingcontrole moet een onderneming tot op zekere hoogte haar medewerking verlenen. Als de Belastingdienst te weinig belasting heft doordat het bedrijf opzettelijk de benodigde bedrijfsadministratie niet overlegt, kan dit belastingfraude zijn. Tot dit oordeel komt althans Rechtbank Amsterdam in twee strafzaken.
Een dga en zijn twee vennootschappen kregen ten laste gelegd dat zij opzettelijk niet hadden meegewerkt aan controle door de Belastingdienst. Daarbij hadden zij de benodigde bedrijfsadministratie niet verstrekt. Het gevolg was dat het boekenonderzoek maar gedeeltelijk heeft plaatsgevonden. Daardoor is te weinig belasting geheven.
Voortdurend verzetten afspraken
Uit een chronologisch overzicht van de Belastingdienst blijkt dat met betrekking tot de ene vennootschap zes keer een afspraak is gemaakt om een boekenonderzoek te houden. De dga liet vier keer vrij kort voor de afgesproken datum weten dat de afspraak niet kon doorgaan. De vijfde keer stond de controleur bij de bv op de stoep maar bleek de dga niet aanwezig was. De zesde keer vond een gedeeltelijk boekenonderzoek plaats. Maar de vennootschap kon de ontvangen facturen niet overleggen. Zij zegde toe deze facturen later nog op te sturen, maar kwam deze toezegging ook na het ontvangen van herinneringen niet toe. Bij de andere vennootschap kwam het boekenonderzoek evenmin van de grond om globaal dezelfde redenen. Uiteindelijk herleidde de inspecteur uit berekeningen dat te weinig btw was afgedragen. Daarom legde hij de vennootschappen naheffingsaanslagen omzetbelasting op.
Toe te rekenen opzet
De rechtbank constateert dat de verdachten niet hebben voldaan aan hun verplichtingen tegenover de fiscus. Daardoor is in eerste instantie te weinig belasting geheven. Volgens de rechtbank is hier sprake van opzet. Deze opzet is ook aan de dga als feitelijk leidinggevende toe te rekenen. Bovendien had hij gezien zijn opleiding voldoende kennis van zijn verplichtingen. Toch heeft hij gedurende anderhalf jaar de afspraken steeds uitgesteld. De rechtbank veroordeelt de ene vennootschap tot een boete van € 8.000. De andere vennootschap moet € 4.000 aan boete betalen.
Wet: art. 52, zesde lid, 68, eerste lid onderdelen b en f en 69 AWR
Bronnen: Rechtbank Amsterdam 5 februari 2021 (gepubliceerd 15 februari 2021), ECLI:NL:RBAMS:2021:397, 81/208481-20 en Rechtbank Amsterdam 5 februari 2021 (gepubliceerd 15 februari 2021), ECLI:NL:RBAMS:2021:399, 81/208488-20
Geef een reactie