Mr. Vanessa Huygen van Dyck-Jagersma geeft haar reactie op een arrest waaruit blijkt dat de inspecteur niet altijd een automatisch uitgeworpen aangifte IB/PVV hoeft te onderzoeken.
Een man had in zijn aangiften IB/PVV 2012 en 2013 hoge negatieve resultaten uit overige werkzaamheden vermeld. Bij de geautomatiseerde controle van aangiften was aanvankelijk als uitworpreden ingesteld een ‘hoog negatief saldo TBS vermogensbestanddelen’. Deze uitworpreden is vervolgens uitgezet, waardoor de aangifte IB/PVV 2012 van de man zonder onderzoek overeenkomstig zijn aangifte is vastgesteld. Naar aanleiding van vragen over de aangifte IB/PVV 2013 kreeg de man ook een navorderingsaanslag IB/PVV 2012 opgelegd. Hof Den Bosch (NTFR 2020/1393) heeft overwogen dat de inspecteur geen ambtelijk verzuim heeft begaan en dat navordering dus mogelijk is.
Pas plicht tot onderzoek bij gerede twijfel
De Hoge Raad onderschrijft dat oordeel. De inspecteur mag bij het vaststellen van de aanslag uitgaan van de juistheid van de aangifte. Hij is tot nader onderzoek gehouden indien hij aan de juistheid van de aangifte in redelijkheid behoort te twijfelen. Voor dergelijke twijfel is geen aanleiding als de niet-onwaarschijnlijke mogelijkheid bestaat dat de in de aangifte opgenomen gegevens juist zijn. Dit uitgangspunt geldt ongeacht of de aangifte op grond van vooraf vastgestelde criteria (‘uitworpredenen’) in aanmerking komt voor nader onderzoek, en ook ongeacht of dat nadere onderzoek van de aangifte heeft plaatsgevonden. Verder merkt de Hoge Raad nog op dat de omstandigheid dat een aangifte er verzorgd uitziet, niet meebrengt dat de inspecteur eerder van de juistheid van de aangifte mocht uitgaan.
Commentaar mr. Vanessa Huygen van Dyck-Jagersma
Taxence vroeg mr. Vanessa Huygen van Dyck-Jagersma, verbonden aan HuygenLammers Advocaten, om een reactie op deze arresten.
Dit arrest gaat over de reikwijdte van het begrip ‘ambtelijk verzuim’ in relatie tot het niet onderzoeken van een uitgeworpen aangifte. Wanneer sprake is van een ambtelijk verzuim, verhindert dat de vaststelling van een nieuw feit en kan daarmee aan navordering in de weg staan. De Advocaat-generaal was op grond van een arrest uit 2018 tot de conclusie gekomen dat een uitworp een onderzoeksplicht meebrengt en het verzaken daarvan sowieso een ambtelijk verzuim oplevert voor de desbetreffende uitworpredenen. De Hoge Raad spreekt dat in dit arrest uitdrukkelijk tegen. Een uitworp geeft niet automatisch een onderzoeksplicht, ook in dat geval geldt de hoofdregel: wanneer een aangifte juist kán zijn, is de inspecteur niet tot nader onderzoek gehouden.
Onwaarschijnlijkheid juistheid noopt tot onderzoek
Vaste rechtspraak is dat de mogelijkheid dat een aangifte onjuist is, nog niet maakt dat de aangifte op straffe van ambtelijk verzuim moet zijn onderzocht. De inspecteur mag in principe uitgaan van de juistheid van een aangifte. Tot nader onderzoek is hij pas verplicht als hij na kennisneming van de aangifte ‘met normale zorgvuldigheid’ ‘in redelijkheid behoort te twijfelen’. Met andere woorden: dat een aangifte onjuist zou kúnnen zijn is niet doorslaggevend, maar of het onwaarschijnlijk is dat deze wél juist is.
‘Verzorgd uiterlijk’ van aangifte niet meer relevant
In een toegift merkt de Hoge Raad nog op dat de omstandigheid dat een aangifte er ‘verzorgd uitziet’ – wat dat ook maar moge betekenen in het digitale tijdperk – niet betekent dat een inspecteur al dan niet van de juistheid van een aangifte mag uitgaan. Nu het Hof dat hier met ‘overigens’ had laten voorafgaan, wordt die opmerking echter niet als dragend aangemerkt en wordt ook op dit punt niet gecasseerd.
Gevolgen voor de fiscale praktijk
De Belastingdienst krijgt met dit arrest meer vrijheid om uitgeworpen aangiften te negeren. Althans: dit wordt pas afgestraft wanneer een inhoudelijke beoordeling van die aangifte voldoende reden tot twijfel had gegeven. Voor belanghebbenden betekent dit dat het kennen van uitworpredenen zijn relevantie heeft verloren. Ongeacht uitworp(redenen) moet immers worden getoetst aan de fictieve beoordeling met normale zorgvuldigheid.
Binnenkort verschijnt een uitgebreid commentaar van mr. Vanessa Huygen van Dyck-Jagersma in het NTFR. Nog geen abonnee? Klik dan hier om 3 maanden kennis te maken met NTFR.
Bron: Hoge Raad 18 maart 2022, ECLI:NL:HR:2022:379, 20/01122
Geef een reactie