Legt de inspecteur een uiteindelijk belanghebbende van een buitenlands lichaam een navorderingsaanslag op met toepassing van de verlengde navorderingstermijn? Dan moet hij het verdedigingsbeginsel goed naleven!
Naar aanleiding van een uitvoerig onderzoek constateert de Belastingdienst dat een Nederlandse man de ‘ultimate beneficial owner’ (UBO) is van een firma op Cyprus. Volgens de inspecteur heeft de man aanzienlijke inkomsten uit deze firma niet opgegeven. Daarom krijgt de man diverse navorderingsaanslagen inkomstenbelasting opgelegd over de jaren 2006 tot en met 2011. Bij het opleggen van de navorderingsaanslagen over 2006, 2008 en 2009 en de eerste navorderingsaanslag over 2007 heeft de fiscus de verlengde navorderingstermijn benut. Dit is een beperking van de Unierechtelijke vrijheid van verkeer. Voor deze beperking bestaat hier wel een rechtvaardiging, maar dan moet de inspecteur het verdedigingsbeginsel naleven. Maar rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de inspecteur dat de man niet heeft gehoord over zijn voornemen om navorderingsaanslagen op te leggen. Had de man zich wel kunnen verdedigen, dan had dat tot een andere afloop kunnen leiden. Daarom vernietigt de rechtbank de desbetreffende navorderingsaanslagen.
UBO zijn blijkt uit bankpassen en betalingsopdrachten
Vervolgens gaat de rechtbank in op de resterende navorderingsaanslagen. Daarvoor is eerst van belang of de man inderdaad de UBO van de Cypriotische firma is. Volgens de rechtbank heeft de Belastingdienst dat aannemelijk gemaakt. De man heeft zelf verklaard dat hij bij de oprichting van de firma de UBO was. Dit is bij een Cypriotische bank vastgelegd zonder dat een wijziging heeft plaatsgevonden. De bankpassen zijn aan de man afgegeven en hij heeft ook in de jaren 2008 – 2011 de betalingsopdrachten gegeven. Vervolgens stelt de man nog dat een ander de UBO van de Cypriotische firma is. Dit blijkt echter niet uit verklaringen van anderen en de man onderbouwt zijn stelling evenmin met andere stukken.
UBO heeft vereiste aangifte niet gedaan
Daarna oordeelt de rechtbank dat aannemelijk is dat de man zijn aangifteplicht heeft verzaakt. De firma heeft facturen uitgereikt in verband met vastgoedtransacties. De rechtbank gelooft dat deze facturen vals zijn, en dat de inkomsten uit de desbetreffende vastgoedtransacties feitelijk aan de man toekomen. De FIOD heeft diverse verkopers van vastgoed gehoord als getuigen met betrekking tot de transacties. Deze getuigen verklaren geen contact te hebben gehad met de Cypriotische firma. Gezien de sturende rol van de man bij de firma is het aannemelijk dat hij de inkomsten heeft genoten. Omdat hij niet heeft voldaan aan zijn aangifteplicht, geldt een omkering van de bewijslast. Dan nog moet de inspecteur een redelijke schatting maken, maar dat is ook het geval. De Belastingdienst is namelijk uitgegaan van concrete facturen en geldstromen die zijn gebaseerd op concrete stukken. Wel vermindert de rechtbank de meeste aanslagen op enkele andere punten.
Wet: art. 8:45 Awb, art. 16 en 55 AWR en art. 3.25, 3.81 en 3.95 Wet IB 2001
Geef een reactie