Het uitstel van betaling voor de aansprakelijkheidsschuld leidt niet tot verlenging van de verjaringstermijn van de belastingschuld, zo bevestigt de Hoge Raad.
Een man is aansprakelijk gesteld voor nageheven loonheffingen van twee bv’s die in 2016 zijn opgehouden te bestaan. De man had uitstel van betaling gekregen voor de aansprakelijkheidsschuld, maar niet voor de naheffingsaanslagen zelf. In geschil is of dit uitstel van betaling heeft geleid tot verlenging van de verjaringstermijn van de belastingschuld. Hof Amsterdam (NTFR 2024/279) heeft geoordeeld dat het uitstel van betaling voor de aansprakelijkheidsschuld niet leidt tot verlenging van de verjaringstermijn van de belastingschuld. De staatssecretaris van Financiën is in cassatie gegaan tegen deze hofuitspraak. Zie ook: ‘Gewijzigd KGS verlenging verjaring’.
Uitstel zag op aansprakelijkheidsschuld
Maar de Hoge Raad bevestigt oordeel van hof Amsterdam. De wet bepaalt dat een aansprakelijkgestelde in de plaats treedt voor de belastingschuld van een belastingschuldige die is opgehouden te bestaan. Tenminste, voor zover het gaat om de stuiting van de verjaring of de verlenging van de verjaringstermijn van de belastingschuld. Maar het verleend uitstel dat ziet op de aansprakelijkheidsschuld stuit niet de verjaring van de belastingschuld. De verjaringstermijn van de belastingschuld is in deze zaak verstreken. Daardoor kan de aansprakelijkstelling van de man niet in stand blijven. De Hoge Raad verklaart daarom het cassatieberoep van de staatssecretaris ongegrond.
Wet: art. 4:104, eerste lid Awb en art. 27, tweede lid en 53, tweede lid Iw 1990
Bron: Hoge Raad 24 januari 2025, ECLI:NL:HR:2025:111, 24/00263
Geef een reactie