Een advocaat-generaal voor het Openbaar Ministerie bekleedt een voorbeeldfunctie. Als hij belastingfraude pleegt, wordt hem dat zwaar aangerekend.
In een zaak voor hof Den Haag is een man beschuldigd van het opzettelijk verstrekken van onvolledige of onjuiste informatie aan de Belastingdienst. Ook zou hij een valse brief aan de Belastingdienst hebben opgesteld en verstuurd. De verdediging heeft aangevoerd dat het hof het Openbaar Ministerie (OM) niet-ontvankelijk moest verklaren vanwege de inkeerregeling. Maar het hof heeft geoordeeld dat de verdachte niet voldeed aan de voorwaarden van deze regeling. Het hof vond bovendien dat de man zich inderdaad schuldig had gemaakt aan een deel van de laste gelegde strafbare feiten. Bij de bepalen van de op te leggen straf heeft het hof rekening gehouden met de volgende persoonlijke omstandigheden:
- De man was als advocaat-generaal werkzaam bij het OM en belast met de behandeling van grote fraudezaken. Gelet op het ambt dat hij bekleedde, rustte op hem een bijzondere verantwoordelijkheid het onderzoek van de Belastingdienst open en transparant te laten verlopen.
- De zaak had een grote invloed op zijn leven. De man is oneervol ontslagen en zijn mogelijkheden om opnieuw aan het werk te gaan op zijn eerdere niveau zijn beperkt.
Geen gevolgen van overschrijding redelijke termijn
Gezien de omstandigheden heeft het hof de man veroordeeld tot een volledig voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden. Vervolgens gaat de man in cassatie. Maar de Hoge Raad verklaart zijn cassatieberoep ongegrond. Daarbij constateert de Hoge Raad overigens dat de redelijke termijn is overschreden. Maar omdat de gevangenisstraf volledig voorwaardelijk is, vindt de Hoge Raad het voldoende om te constateren dat redelijke termijn is overschreden. De Hoge Raad kent geen andere rechtsgevolgen toe aan deze constatering.
Wet: art. 68, eerste lid, onderdeel a en 69, eerst een derde lid AWR en art. 225, eerste lid WvSr
Bron: Hoge Raad 22 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1506, 22/01699
Geef een reactie