Als bij een beroepsprocedure slechts een bedrag van hooguit € 17 is gemoeid, hoeft de fiscus van Rechtbank Den Haag geen immateriële schadevergoeding te betalen.
In een zaak voor de rechtbank heeft de Belastingdienst een kentekenhouder een naheffingsaanslag BPM opgelegd. Naar aanleiding van een bezwaarschrift van de kentekenhouder verlaagt de inspecteur de aanslag. De kentekenhouder vindt de aanslag echter nog steeds te hoog en gaat in beroep. Ongeveer twee maanden later brengt de fiscus € 17 aan aanmaningskosten in rekening. De kentekenhouder stelt dat het in rekening brengen van aanmaningskosten niet is toegestaan omdat hij beroep heeft ingesteld tegen de naheffingsaanslag. Maar de rechtbank wijst hem op het volgende. Een bezwaarschrift telt ook als een verzoek om uitstel van betaling, maar een beroepschrift niet. Het uitstel vanwege het bezwaarschrift is van rechtswege geëindigd doordat de inspecteur uitspraak op het bezwaar heeft gedaan. Daarna heeft de kentekenhouder nagelaten om uitstel van betaling te vragen. Daarom zijn de aanmaningskosten terecht in rekening gebracht.
Geen immateriële schadevergoeding
Vervolgens is de vraag of de kentekenhouder recht heeft op een vergoeding van immateriële schade vanwege een overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank constateert dat de redelijke termijn is overschreden met vier maanden. Maar volgens de rechtbank is ook sprake van een zeer gering belang. De vordering bedraagt namelijk slechts € 17. Nu heeft de Hoge Raad in 2017 geoordeeld dat sprake is van een zeer gering belang als de vordering hooguit € 15 bedraagt. Zie NTFR 2017/561. Maar de rechtbank vindt dat na bijna zes jaar een verhoging van die grens naar € 17 op zijn plaats is. Daarom krijgt de kentekenhouder geen immateriële schadevergoeding toegekend.
Wet: art. 8:75 Awb
Leidraad: art. 25.1.4 en 25.1.6 en 25.2.2 Leidr. Inv.
Bron: Rechtbank Den Haag 21 december 2022 (gepubliceerd 30 maart 2023), ECLI:NL:RBDHA:2022:14337, 20/6313
Geef een reactie