Bij de aankoop van een te bouwen woning mag de gemeente de aankoopprijs in beginsel niet indexeren om tot de WOZ-waarde te komen.
De eigenaar van een rijwoning met berging is het niet eens over de WOZ-waarde die de gemeente voor die woning heeft vastgesteld. De eigenaar heeft de woning in december 2018 als nieuwbouwwoning gekocht. In januari 2019 heeft de levering van de grond plaatsgevonden, terwijl de woning in 2020 is opgeleverd. Tussen de man en de gemeente is in geschil of men op de waardepeildatum nog rekening moet houden met de waardestijging tussen het moment van aankoop en de waardepeildatum. Hof Den Haag redeneert als volgt. In deze zaak is sprake van een wijziging als gevolg van bouw tussen de waardepeildatum van 1 januari 2020 en de toestandsdatum van 1 januari 2021. Onder zo’n omstandigheid is de situatie van de woning bij het begin van het belastingjaar (hier: 1 januari 2021) leidend. Toen kwalificeerde de woning al niet meer als een woning in aanbouw. Daarom vormt de totale aankoopprijs het uitgangspunt.
Keuken hoort erbij
De eigenaar beweert dat men bij de WOZ-waardering de keuken niet hoeft mee te nemen, omdat deze los is gekocht. Het hof gaat daarin niet mee. Zonder keuken is een woning immers niet compleet. De indexering die de gemeente bepleit, redt het evenmin. Het hof gaat ervan uit dat de verkoper in zijn calculatie rekening heeft gehouden met eventuele prijsontwikkelingen in de markt. De marktprijs voor de bouw van de woning is immers voor de gehele bouwperiode berekend. Dat de prijs eerder is overeengekomen, doet daar niets aan af. Daarom stelt het hof de WOZ-waarde op hetzelfde bedrag als de aankoopprijs van € 372.500.
Wet: art. 17, tweede lid en 22 WOZ
Bron: Gerechtshof Den Haag 2 maart 2023 (gepubliceerd 3 april 2023), ECLI:NL:GHDHA:2023:417, BK-22/00391
Geef een reactie