Een rentevergoeding over een schadeloosstelling die voortvloeit uit de onderneming behoort zelf ook tot de ondernemingswinst. Zelfs als de onderneming inmiddels is gestaakt.
Winst uit onderneming
Alle voordelen, in welke vorm en onder welke naam dan ook, die hun oorzaak vinden in een onderneming, behoren tot de winst uit onderneming. Het fiscale begrip ‘winst uit onderneming’ is dus in beginsel heel ruim. De IB-ondernemer zal vaak een groot deel van zijn winst uit onderneming genieten gedurende de periode waarin zijn onderneming bestaat. Maar het is ook mogelijk, dat de ondernemer na de staking van zijn onderneming nog een voordeel geniet. Is zo’n voordeel per definitie geen onderdeel van de winst uit onderneming?
Inbreng visserijbedrijf in vof
De Hoge Raad heeft hierover al uitspraak gedaan in zijn arrest van 2 mei 1956 (ECLI:NL:HR:1956:AY2078). In de desbetreffende zaak heeft een man via een eenmanszaak een visserijbedrijf uitgeoefend. Op 1 juli 1949 heeft de man zijn onderneming ingebracht in een vof. De man neemt zelf ook deel aan die vof. Een paar jaar later heeft de man een schadeloosstelling ontvangen in verband met de vernietiging van zijn vissersvaartuig als gevolg van oorlogshandelingen tijdens de Tweede Wereldoorlog. Volgens de man is deze schadeloosstelling geen onderdeel van de winst, omdat hij zijn onderneming inmiddels heeft gestaakt. Met de inbreng van het eenmansbedrijf in de vof zou de afwikkeling van het eenmansbedrijf definitief voltooid zijn.
Toerekening aan ondernemingswinst
De Hoge Raad heeft dit standpunt verworpen. De afwikkeling van een bedrijf is namelijk nog niet voltooid als en voor zover na de staking van het bedrijf uit de bedrijfsuitoefening nog baten zijn te realiseren. Daarbij maakt het niet uit of zulke later gerealiseerde baten voortvloeien uit aanspraken, die op het moment van de staking van bedrijfsafval wel of niet bestonden. Ontvangt de ondernemer dus baten uit zijn onderneming, nadat hij die onderneming heeft gestaakt? Dan moet hij deze baten dus toerekenen aan zijn voormalige onderneming, zo blijkt uit dit arrest. De Hoge Raad heeft daarbij geen begrenzing in tijd genoemd.
Onverschuldigd tarief voor inentingen betaald
In een veel recentere zaak is een man tot en met 1998 actief geweest als varkenshouder. Tot 1996 is hij in dat verband lid geweest van de Nederlandse Vakbond Varkenshouders (NVV). De man heeft zijn varkens moeten laten inenten. Het Landbouwschap heeft de tarieven daarvoor eenzijdig vastgesteld in een retributieverordening. Deze verordening is naderhand onverbindend verklaard. De betalingen op basis van de retributieverordening zijn daarmee onverschuldigd geschied. Op grond van een vaststellingsovereenkomst is in 2013 een bedrag van € 16,1 miljoen uitgekeerd aan de NVV. Dit bedrag is inclusief rente berekend over de periode vanaf 1 december 2003. Vervolgens is het bedrag uitbetaald als schadeloosstelling aan leden en oud-leden van de NVV. Daarnaast is in 2016 een bedrag van € 11,5 miljoen aan (additionele) rentevergoeding aan de NVV uitgekeerd. De NVV heeft ook deze rentevergoeding uitgekeerd aan zijn leden en oud-leden.
Rentevergoeding vloeit voort uit ondernemerschap
In 2016 heeft de man € 21.045,92 aan rentevergoeding op zijn privérekening ontvangen. Dat bedrag heeft hij niet opgenomen in zijn aangifte IB 2016. Volgens de Belastingdienst is hier sprake van een nagekomen bedrijfsbate. Maar de varkenshouder is het daar niet mee eens en gaat in beroep. Hof Den Haag merkt echter op dat de rentevergoeding uitsluitend is betaald aan (oud-)leden van de NVV, allen (voormalig) varkenshouder. De man heeft dus de rentevergoeding ontvangen vanwege zijn onderneming. Nu is het recht op de rentevergoeding pas aanzienlijke tijd na het staken van de onderneming ontstaan. En de uitbetaling van de vergoeding heeft pas na de staking plaatsgevonden. Maar dat doet geen afbreuk aan het verband tussen de rentevergoeding en de onderneming.
Genietingsmoment
Verder verwijst het hof naar een ander arrest van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:1960:AX8124) over het moment van belastbaarheid van nagekomen bedrijfsbaten. Is sprake van een latere niet voorzienbare uitkering die de ondernemer na het staken van de onderneming ontvangt? Dan is deze uitkering belast in het jaar waarin de uitkering plaatsvindt. Aangezien de rentevergoeding in 2016 is uitbetaald, heeft de Belastingdienst deze terecht in 2016 tot het belastbaar inkomen uit werk en woning gerekend.
Stakingswinst
Het deel van de winst, dat de ondernemer behaalt met het staken van zijn onderneming, noemt men de stakingswinst. Een ondernemer, die zijn onderneming staakt, heeft recht op de stakingsaftrek. De stakingsaftrek is gelijk aan de stakingswinst, maar maximaal € 3.630. Daarnaast moet de ondernemer de stakingsaftrek verminderen met eventuele eerder aan stakingsaftrek genoten bedragen. Een eventueel resterend bedrag aan stakingswinst is onder voorwaarde om te zetten in een lijfrente.
Wet: art. 3.8 en 3.79 Wet IB 2001
Geef een reactie