Advocaat-generaal Niessen concludeert dat de verdragsbepalingen die gelden op het moment van genieten van bonussen van toepassing zijn.
Een man was van 1 oktober 2005 tot en met 30 september 2010 werkzaam bij een internationaal concern. Zo was hij statutair bestuurder van een Nederlandse holding, haar Nederlandse dochtervennootschap en haar kleindochtervennootschappen in Singapore, Spanje en Zwitserland. Daarnaast was de man samen met de CEO van de concernactiviteiten in Argentinië en Brazilië ‘co-managing director’ van de Nederlandse holding. Deze activiteiten verliepen via twee lichamen die in handen waren van Zwitserse holdings. In verband met deze positie was de man aanwezig bij diverse vergaderingen van de Raad van Commissarissen (RVC) van de holding. Op 22 en 23 september 2009 vonden deze vergaderingen plaats in Argentinië en op 18 en 19 maart 2010 in Brazilië. Verder was de man in maart 2007, juli 2007, juli 2008 en mei 2010 in Argentinië aanwezig geweest. Bovendien had hij (als voorzitter) wekelijks via videoconferentie deelgenomen aan vergaderingen van de concernactiviteiten in Argentinië en Brazilië.
Verdeling van arbeidsbeloning
De Nederlandse dochtervennootschap betaalde de volledige arbeidsbeloning van de man. Daarbij vond een uitsplitsing van het loon plaats omdat een deel van dit loon betrekking had op de groepsvennootschappen in Singapore, Spanje en Zwitserland. Daarnaast was aan de man mondeling een bonus toegezegd in verband met de Zuid-Amerikaanse concernactiviteiten. De uitbetaling van deze bonussen over 2009 en 2010 gebeurde in 2017. Daarbij waren loonheffingen ingehouden. De man was op dat moment inwoner van Nederland. Hij meende echter dat de inhouding van loonheffingen onterecht was en begon een beroepsprocedure.
Jaar van genieten is van belang
In cassatie stelt hij ten eerste dat de bonussen kwalificeren als nagekomen bestuurdersbaten over 2009 en 2010. Daardoor zou niet het belastingverdrag met Zwitserland uit 2010, maar het verdrag uit 1951 van toepassing zijn. De Advocaat-generaal (A-G) meent echter dat het verdrag uit 2010 wel van toepassing was, omdat het genietingstijdstip (in 2017) van belang is. De A-G adviseert de Hoge Raad ook het beroep op het vertrouwensbeginsel van de man te verwerpen. De inspecteur had de aanslagen niet opgesteld nadat de bonussen uitdrukkelijk aan de orde waren gesteld. Daardoor kan geen sprake zijn van een bewuste standpuntbepaling over deze bonussen door de inspecteur.
Juiste criteria zijn toegepast
Een ander standpunt van de man is dat hij de bonus heeft genoten als lid van de raad van beheer. Het verdrag geeft hem dan recht op voorkoming van dubbele belasting. De A-G concludeert dat dit standpunt onjuist is. De man is namelijk niet formeel benoemd als bestuurder met betrekking tot de Zuid-Amerikaanse activiteiten. Ten slotte stelt de man dat Hof Den Haag (NTFR 2022/427) een onjuist criterium heeft gehanteerd bij beantwoording van de vraag of sprake is van een voldoende direct verband. Het hof vond dat onvoldoende verband bestond tussen de bestuursbeloning en de verrichte werkzaamheden. De man had namelijk niet aannemelijk gemaakt dat de bonussen waren doorbelast. De A-G kan zich vinden in de redenering van het hof. Hij adviseert de Hoge raad daarom het cassatieberoep van de man ongegrond te verklaren.
Verdrag: art. 3, tweede lid en 16 Nederland-Brazilië en art. 16 Verdrag Nederland-Zwitserland
Wet: art. 13a Wet LB
Geef een reactie