Geeft de OESO een commentaar op een fiscaal begrip nadat een belastingverdrag is afgesloten? Dan heeft dit commentaar maar een beperkt belang voor de uitleg van die verdragsbepalingen.
Een man woonde in Nederland en werkte voor concernvennootschappen in het Verenigd Koninkrijk (VK) en Duitsland. Hij vervulde een managementfunctie bij een in het VK gevestigde Ltd., maar werkte tevens voor de in Duitsland gevestigde GmbH. Volgens de Duitse fiscus was de man in Duitsland belastingplichtig ter zake van het loon dat toerekenbaar is aan de dagen waarop hij in Duitsland werkte. In geschil was of de 183-dagenregeling van het Verdrag Nederland–Duitsland 1959 meebracht dat de man recht had op een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting ter zake van het ‘Duitse loon’. Hof Den Bosch (NTFR 2021/881) heeft die vraag ontkennend beantwoord. Daarop ging de man in cassatie.
Grote betekenis van verdragsanterieur commentaar
De Hoge Raad oordeelt eerst over de betekenis van het OESO-commentaar voor de uitleg van bepalingen uit belastingverdragen. Is met de tekst van een verdragsbepaling zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij het OESO-Modelverdrag? Dan komt voor de interpretatie van die bepaling grote betekenis toe aan het commentaar dat voorafgaat aan het verdrag, het zogeheten verdragsanterieur commentaar. OESO-commentaar dat tot stand komt na het afsluiten van het verdrag, het zogeheten verdragsposterieur commentaar, kan in dit verband ook van belang zijn. Maar dit belang is beperkt. Een verdragsposterieur OESO-commentaar dat verder gaat dan een precisering of verduidelijking, is bij de uitleg van bepalingen van een belastingverdrag niet van belang.
GmbH telt niet als werkgever
Vervolgens zet de Hoge Raad uiteen dat aan onderdeel 8.10 van het OESO-commentaar uit 2010 geen betekenis toekomt bij de uitleg van de 183-dagenregeling in het Verdrag Nederland-Duitsland (oud). Daarna beantwoordt de Hoge Raad de vraag of de GmbH voor verdragstoepassing is aan te merken als de ‘werkgever’ van wie de man een vergoeding heeft ontvangen voor zijn in Duitsland uitgeoefende werkzaamheden. In dat geval zou Duitsland op grond van de hoofdregel met betrekking tot loon uit dienstbetrekking van het verdrag bevoegd zijn belasting daarover te heffen. Maar de Hoge Raad oordeelt dat de GmbH niet kwalificeert als de werkgever van de man. Het cassatieberoep van de man is daarom ongegrond.
Verdrag: art. 10, tweede lid Verdrag NL-Duitsland (oud)
Bron: Hoge Raad 14 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1436, 21/00747
Geef een reactie