Wie vóór zijn immigratie in Nederland kosten betaalt, die tot de persoonsgebonden aftrek behoren, kan deze kosten niet aftrekken van zijn Nederlandse inkomen.
Op 25 maart 2017 schrijft een vrouw die in China woont, zich in voor een opleiding aan een Nederlandse universiteit. Om aan deze universiteit te kunnen studeren, is voor de vrouw een visum en een verblijfsvergunning nodig. De Nederlandse universiteit heeft deze documenten voor de vrouw aangevraagd. Op 18 mei 2017 leent de vrouw een bedrag van € 16.350, dat zij op 21 augustus van dat jaar aan collegegeld betaalt. De vrouw komt in Nederland aan op 26 augustus 2017. Zij wil het collegegeld in haar aangifte inkomstenbelasting 2017 aftrekken als scholingsuitgaven. De aftrek van scholingsuitgaven is namelijk pas in 2022 komen te vervallen. Maar de Belastingdienst weigert de aftrek van de scholingsuitgaven. Volgens de inspecteur heeft de vrouw het collegegeld betaald toen ze nog geen fiscaal inwoner van Nederland was. Het geschil belandt voor Rechtbank Noord-Holland.
Moment van betaling is bepalend
De rechtbank redeneert dat onderdelen van de persoonsgebonden aftrekpost aftrekbaar zijn op het moment dat zij zijn betaald, verrekend of ter beschikking gesteld. Ook het moment waarop een kostenpost rentedragend is geworden, kan het moment van aftrek zijn. Dit betekent dat 21 augustus 2017 het moment van een eventuele aftrek is. Op dat moment was de vrouw ondanks haar voorbereidingen voor de immigratie nog geen inwoner van Nederland. Dat zij kort na de betaling wel binnenlands belastingplichtige is geworden en dat het betaalde collegegeld samenhangt met de studieperiode in Nederland, doet daar niets aan af. Het collegegeld is niet aftrekbaar als scholingsuitgaven.
Wet: art. 4 AWR, art. 2.1 en 6.40 Wet IB 2001 en art. 6.27 Wet IB 2001 (tekst 1 januari 2017)
Geef een reactie