Voor de berekening van het PVV-deel van de ouderenkorting van een gewone buitenlandse belastingplichtige vormt het binnenlandse inkomen het verzamelinkomen.
De Hoge Raad heeft een prejudiciële vraag moeten beantwoorden over de berekening van het PVV-deel van de ouderenkorting. Daarbij gaat het om de situatie waarin de belastingplichtige een zogeheten niet-kwalificerende buitenlandse belastingplichtige is. Bovendien wordt het inkomen van deze belastingplichtige gedeeltelijk wel en gedeeltelijk niet in Nederland belast. Ten slotte is van belang dat het verzamelinkomen de hoogte van het PVV-deel van de ouderenkorting kan beïnvloeden. De prejudiciële vraag luidt hoe men in die situatie het verzamelinkomen moet berekenen. Advocaat-generaal Koopman heeft geconcludeerd dat dit verzamelinkomen in principe uitsluitend bestaat uit het Nederlandse inkomen. Zie ook NTFR 2024/354 en ‘Alleen NL-inkomen relevant voor premiedeel ouderenkorting’.
Tijdsevenredige vermindering PVV-heffingskorting
De Hoge Raad oordeelt dat men in de desbetreffende situatie de heffingskorting voor de volksverzekeringen, net zoals de heffingskorting voor de inkomstenbelasting, moet berekenen op basis van het bedrag van de standaardheffingskorting. De ouderenkorting is immers een onderdeel van de standaardheffingskorting. Voor zover het om inkomen uit werk en woning gaat, moet men de ouderenkorting vaststellen op basis van het binnenlandse inkomen. Is de belastingplichtige anders dan door overlijden, slechts gedurende een gedeelte van het kalenderjaar premieplichtig? Dan moet men de hiervoor berekende heffingskorting voor de volksverzekeringen tijdsevenredig verminderen. Dat gebeurt naar rato van de periode van premieplicht in het kalenderjaar.
Wet: art. 7.8 en 8.17 Wet IB 2001
Regeling: art. 2.6a Reg Wsf
Bron: Hoge Raad 22 maart 2024, ECLI:NL:HR:2024:470, 23/04137
Geef een reactie