De inspecteur heeft bij het vaststellen van de belastingaanslagen voldoende voortvarend gehandeld, zodat hij terecht gebruik heeft gemaakt van zijn in artikel 16, lid 4, AWR gegeven bevoegdheid. Hij heeft op goede gronden kunnen en mogen besluiten het door de FIOD ingestelde onderzoek af te wachten.
Meer informatie: http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHAMS:2020:3954&pk_campaign=rss&pk_medium=rss&pk_keyword=uitspraken
Geef een reactie