Tussenuitspraak. Erflater heeft in zijn testament de eigendom van zijn appartement aan belanghebbende gelegateerd tegen een betaling van € 226.890,12 aan erflater’s dochter. Een voorwaarde was dat belanghebbende voormeld bedrag binnen drie maanden na overlijden aan de dochter diende te betalen. Bij notariële akte heeft de levering van het appartement plaatsgevonden. Belanghebbende (legataris) stelt dat aan de voorwaarde van betaling binnen drie maanden niet is voldaan en dat daarom geen sprake kan zijn van een verkrijging krachtens erfrecht. De rechtbank overweegt hierover dat voormelde notariële akte het vermoeden schept dat belanghebbende het appartement heeft verkregen krachtens afgifte van het legaat en niet krachtens koop, zoals zij heeft gesteld. Het enkele gegeven dat belanghebbende de koopsom niet binnen drie maanden na het overlijden heeft betaald doet daar niet aan af. De rechtbank stelt belanghebbende in de gelegenheid dit vermoeden te ontzenuwen. Ter zake van de hoogte van de verkrijging oordeelt de rechtbank dat belanghebbende geen enkel argument heeft aangedragen voor haar stelling dat de waarde van het appartement lager is dan in de aangifte is aangenomen. Partijen worden voorts in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de periode waarin belanghebbende met erflater heeft samengewoond.
Meer informatie: http://zoeken.rechtspraak.nl/ResultPage.aspx?snelzoeken=t&searchtype=ljn&ljn=BV0726
Geef een reactie