Invorderingswet. Bestuurdersaansprakelijkheid. Eiser was vanaf 8 september 2000 bestuurder van de BV. In 2003 heeft de SIOD een strafrechtelijk onderzoek uitgevoerd waarbij onder meer eiser, de BV en een medewerker verdachten waren. Het strafrechtelijk onderzoek leidde er toe dat aan de BV een naheffingsaanslag loonbelasting ter grootte van € 858.503 werd opgelegd. De BV is in 2005 ontbonden. Eiser is door verweerder aansprakelijk gesteld voor het onbetaald gebleven deel van de naheffingsaanslag ter grootte van € 805.929 en voor € 168.551 invorderingsrente. In geschil is of dit terecht is. De rechtbank oordeelt dat artikel 7, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Invorderingswet niet leidt tot een inperking, maar juist tot een verruiming van de omstandigheden waaronder een geldige melding van betalingsonmacht kan worden gedaan en dat deze bepaling niet met artikel 36 van de Invorderingswet of enige andere rechtsregel in strijd is. Daarom kon in dit geval geen rechtsgeldige melding van betalingsonmacht worden gedaan omdat de naheffingsaanslag het gevolg is van opzet of grove schuld bij de BV. De rechtbank verwijst daarvoor naar de uitkomsten van het onderzoek van de SIOD. Aan de vraag of sprake is geweest van kennelijk onbehoorlijk bestuur, komt de rechtbank niet toe. De door eiser aangevoerde gronden tegen de hoogte van de naheffingsaanslag en het bedrag waarvoor hij uiteindelijk aansprakelijk is gesteld wijst de rechtbank op feitelijke gronden af. Beroep ongegrond.
Meer informatie: http://zoeken.rechtspraak.nl/ResultPage.aspx?snelzoeken=t&searchtype=ljn&ljn=BV8141
Geef een reactie