Belanghebbende was in het onderhavige jaar werkzaam bij de belastingdienst, afdeling buitenland, team dividendbelasting. Door middel van het indienen van een tweetal valse verzoeken om teruggaaf dividendbelasting heeft belanghebbende in totaal de Staat opgelicht voor een bedrag van € 820.681,-. Belanghebbende heeft in dat jaar diverse privé uitgaven gedaan tot een bedrag van ruim € 40.000,-. De strafrechter heeft belanghebbende veroordeelt tot een gevangenisstraf van 17 maanden waarvan 5 voorwaardelijk. De OvJ heeft in zijn requisitoir op 21 juni 2006 aangekondigd een ontnemingsvordering te zullen instellen, deze is daadwerkelijk ingesteld in 2008. Het Hof acht het door belanghebbende behaalde voordeel belast als row als bedoeld in artikel 3.90 en het bedrag dat de inspecteur in aanmerking heeft genomen, te weten de € 40.000 die belanghebbende privé heeft uitgegeven aannemelijk. Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 23 september 2011, nr. 11/00473, LJN BT2299, ondermeer gepubliceerd in NTFR 2011/2246, kan belanghebbende niet reeds in 2004 een voorziening treffen wegens de in te stellen ontnemingsvordering. Het Besluit van de staatssecretaris van 31 oktober 2001, nr. DGB 2001/602, gepubliceerd in V-N 2001/60.1.2 kan bij belanghebbende niet het in rechte te beschermen vertrouwen hebben opgewekt dat gelet op de in te stellen ontnemingsvordering heffing van belasting achterwege zou blijven, geen schending van het una via beginsel. Hoger beroep van de inspecteur gegrond, incidenteel hoger beroep van belanghebbende ongegrond.
Meer informatie: http://zoeken.rechtspraak.nl/ResultPage.aspx?snelzoeken=t&searchtype=ljn&ljn=BV8228
Geef een reactie