Belanghebbende heeft een aanslag in de heffing van het recht van overgang ontvangen en bestrijdt deze aanslag met de stelling dat deze heffing in strijd is met de vrijheid van kapitaalverkeer in de zin van het EG-verdrag. Belanghebbende verzoekt op een laat tijdstip uitstel van de zitting omdat hij op vakantie is; het Hof wijst dit af. Met betrekking tot het geschil oordeelt het Hof dat volgens vaste jurisprudentie va het Hof van Justitie de heffing van directe belastingen ten principale tot de bevoegdheid van de lidstaten hoort. De heffing van het recht van overgang knoopt aan bij de ligging in Nederland van de in de Successiewet genoemde bezittingen; niet gezegd kan worden dat deze heffing onverenigbaar is met Europees recht. Hoger beroep ongegrond.
Meer informatie: http://zoeken.rechtspraak.nl/ResultPage.aspx?snelzoeken=t&searchtype=ljn&ljn=BV9134
Geef een reactie