De inspecteur heeft aan belanghebbende navorderingsaanslagen opgelegd (deels met boete) over de jaren 1998, 1999 en 2000 wegens door hem gestelde uitdelingen van winst (verzwegen omzet) uit een N.V. waarin belanghebbende meerderheidsaandeelhouder was. Evenals de rechtbank is het Hof van oordeel dat de inspecteur zich daarbij terecht heeft beroepen op omkering en verzwaring van de bewijslast, aangezien belanghebbende niet de vereiste aangifte heeft gedaan. Belanghebbende heeft onder meer gesteld dat de navorderingsaanslagen moeten worden vernietigd omdat de civiele rechter inmiddels heeft geoordeeld (in een door de minderheidsaandeelhouder ingestelde procedure) dat de akten van inbreng waarmee de door de N.V. geëxploiteerde onroerende zaken in deze N.V. zijn ingebracht, nietig zijn, zodat de opbrengsten uit de exploitatie van deze onroerende zaken volgens belanghebbende niet tot de winst van de N.V. kunnen worden gerekend. Het Hof heeft deze stelling verworpen. Voor de belastingheffing dient te worden aangesloten bij de feitelijke gang van zaken; aangezien in de onderhavige jaren de onderneming feitelijk door de N.V. is gedreven, zijn de daarmee gerealiseerde opbrengsten feitelijk door de N.V. genoten en dient de belastingheffing daarbij aan te sluiten. Voor de belastingheffing is niet relevant of de desbetreffende inkomsten rechtmatig zijn genoten. Met de rechtbank is het Hof van oordeel dat de beroepen tegen de navorderingsaanslagen ongegrond zijn. De opgelegde vergrijpboetes worden verminderd (deels wegens termijnoverschrijding).
Meer informatie: http://zoeken.rechtspraak.nl/ResultPage.aspx?snelzoeken=t&searchtype=ljn&ljn=BW0721
Geef een reactie