IB/PVV 2007. Eiser was in het jaar 2007 als managing director in dienstbetrekking werkzaam bij een in Nederland gevestigde dochtervennootschap van een Zweedse moedermaatschappij. In geschil is of bij het bepalen van het met de uitoefening van de opties verkregen voordeel dient te worden uitgegaan van de waarde van de aandelen op het moment waarop de aandelen feitelijk aan eiser zijn geleverd, hetgeen eiser bepleit, of van de waarde van de aandelen op het moment waarop eiser de opties heeft uitgeoefend, hetgeen verweerder stelt. Indien deze vraag in de door verweerder voorgestane zin moet worden beantwoord, is in geschil of en in hoeverre op de koers van de aandelen een afwaardering ter zake van “trading restrictions” dient te worden toegepast. Gelet op de duidelijke bewoordingen van artikel 10a, eerste lid, van de Wet op de Loonbelasting 1964 is de rechtbank van oordeel dat bij de berekening van het voordeel dat door eiser ter zake van de uitoefening van de opties is genoten, dient te worden uitgegaan van de waarde van de aandelen op het moment van uitoefening van de opties. De rechtbank volgt het eensluidende standpunt van partijen dat aan de blokkeringsperiode (lock-up) een waardedrukkend effect kan worden toegekend. Gelet op het vorenstaande is het beroep door de rechtbank gegrond verklaard.
Meer informatie: http://zoeken.rechtspraak.nl/ResultPage.aspx?snelzoeken=t&searchtype=ljn&ljn=BW1027
Geef een reactie