Omzetbelasting. Eiseres ontvangt een deel van de koopsom voor een licentie op een merkenrecht niet van de afnemer. Zij stuurt uiteindelijk een creditfactuur voor dit deel van de koopsom en zegt de licentie overeenkomst op. De afnemer stelt zich op het standpunt dat de overeenkomst niet kan worden beëindigd en stuurt de creditfactuur terug. Zij blijft het merkenrecht gebruiken. Na een mislukte faillissementsaanvraag besluit eiseres om niet naar de civiele rechter te gaan. Wel dient zij een verzoek in tot teruggaaf van omzetbelasting op grond van de creditfactuur. Dit verzoek is afgewezen. De rechtbank vindt dit terecht. De vergoeding is namelijk niet verminderd. Er is geen sprake van een onvoorwaardelijke kwijtschelding van het restant van de koopsom. Ook is niet aannemelijk dat de vergoeding niet zal worden ontvangen. De beroepsgronden falen. Het verzoek om integrale proceskostenvergoeding blijkt ter zitting mede een verzoek om immateriële schadevergoeding te zijn. De overschrijding van de redelijke termijn is alleen toerekenbaar aan het bestuursorgaan. Er wordt wel schadevergoeding toegekend, maar het beroep wordt ongegrond verklaard. Dit in afwijking van de lijn van de Centrale Raad van Beroep.
Meer informatie: http://zoeken.rechtspraak.nl/ResultPage.aspx?snelzoeken=t&searchtype=ljn&ljn=BW3327
Geef een reactie