Belanghebbende heeft in zijn aangifte IB/PVV voor het jaar 2006 ten onrechte twee maal hetzelfde bedrag aan loonheffing als verrekenbare voorheffing aangegeven. Zowel de voorlopige aanslag als de (definitieve) aanslag zijn conform de aangifte opgelegd, onder verrekening van tweemaal het bedrag van de van belanghebbende geheven loonheffing. Nadien heeft de Inspecteur een navorderingsaanslag opgelegd onder verrekening van het juiste loonheffingsbedrag. Tevens is heffingsrente in rekening gebracht. In geschil is de navorderingsaanslag terecht is opgelegd en of de beschikking inzake heffingsrente moet worden verminderd. Het Hof oordeelt dat de Inspecteur, gezien artikel 16, lid 2, onderdeel a, van de AWR, bevoegd was tot het opleggen van de navorderingsaanslag. Er is verder geen grond voor vernietiging van die aanslag op grond van het vertrouwensbeginsel. Het Hof is wel van oordeel dat de beschikking inzake heffingsrente moet worden verminderd. Voor zover heffingsrente is berekend over het tijdvak dat aanvangt op de dag na die van de dagtekening van de (definitieve) aanslag en eindigt op de dag van dagtekening van de navorderingsaanslag, wordt de berekening van heffingsrente louter veroorzaakt door het feit dat de Inspecteur niet voldoende zorgvuldig heeft kennisgenomen van de aangifte voordat hij de (definitieve) aanslag oplegde. Dit levert een schending van het zorgvuldigheidsbeginsel op die leidt tot vermindering van de beschikking inzake heffingsrente. Dat belanghebbende bij aangifte zelf een fout heeft gemaakt, doet daaraan geen afbreuk. Het hoger beroep is gegrond verklaard.
Meer informatie: http://zoeken.rechtspraak.nl/ResultPage.aspx?snelzoeken=t&searchtype=ljn&ljn=BW9021
Geef een reactie