Sinds de jaren negentig van de vorige eeuw heeft belanghebbende een geschil met de gemeente omtrent de aan hem opgelegde aanslagen hondenbelasting. Over meerdere jaren, ook over de hier aan de orde zijnde jaren 2003 en 2004, zijn procedures gevoerd voor diverse rechtscolleges. De rechter heeft steeds de gemeente in het gelijk gesteld, de aanslagen gehandhaafd en de beroepen van belanghebbende ongegrond verklaard. De desbetreffende rechterlijke uitspraken zijn onherroepelijk geworden. Belanghebbende verzoekt het Hof om de zaken van de jaren 2003 en 2004 te herzien. Voor zover belanghebbende de verzoeken doet steunen op zijn – na de ontvangst van de uitspraken opgedane – kennis van de AWR, overweegt het Hof dat rechtsregels niet als “feiten en omstandigheden” in de zin van artikel 8:88 Awb kunnen worden aangemerkt. Voor zover belanghebbende verwijst naar een in 2010 onder zijn ogen gekomen brief overweegt het Hof, dat in die brief geen feiten en omstandigheden staan vermeld als bedoeld in artikel 8:88 van de Awb. Die brief bevat slechts een uiteenzetting van de conflictsituatie, zoals die volgens de gemeente tussen hem en belanghebbende sinds jaar en dag bestaat. Voor zover belanghebbende een andere mening is toegedaan, berust die op een verkeerde lezing van die brief. Voor zover belanghebbende zijn verzoeken doet steunen op de stelling dat de rechter zijn grieven niet zou hebben behandeld, overweegt het Hof, dat – wat er ook zij van die stelling – de herzieningsmogelijkheid van de Awb hiervoor niet is bedoeld. Aan de voorwaarden voor herziening op grond van artikel 8:88 van de Awb wordt niet voldaan. De slotsom is dat de stellingen van belanghebbende niet kunnen leiden tot toewijzing van de verzoeken tot herziening. Het Hof wijst de verzoeken af.
Meer informatie: http://zoeken.rechtspraak.nl/ResultPage.aspx?snelzoeken=t&searchtype=ljn&ljn=BW9022
Geef een reactie