De naheffingsaanslag is opgelegd ter zake van de verkrijging door eiseres van [E B.V.], omdat niet is voldaan aan het Concernvereiste. Daargelaten de juistheid van de stelling van eiseres dat het concernvereistein artikel 5b, derde lid, van het Uitvoeringsbesluit ter zake van de verkrijging leidt tot discriminatie met gevallen waarin artikel 15, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de WBR van toepassing is, vermag de rechtbank niet in te zien dat hier sprake is van een (indirecte) verkrijging door een kind van een goed dat behoort tot en dienstbaar is aan de onderneming van de ouder. De aandelen in [E B.V.]. zijn immers in handen van de vader en de aandelen in eiseres zijn in handen van [E B.V.]. De zoon is derhalve direct noch indirect bij de in 3 hiervoor vermelde verkrijging betrokken. Op het moment dat de B.V. van de zoon de aandelen in eiseres (en daarmee het pand) verkreeg was het pand niet dienstbaar aan de onderneming van de vader maar aan de onderneming van eiseres. Een verzoek ingevolge artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen dient bij de Minister van Financiën te worden ingediend. De rechtbank is niet bevoegd over de toepassing van de hardheidsclausule te oordelen. De rechtbank verwijst in dit kader naar een arrest de Hoge Raad van 29 maart 2002 (gepubliceerd op rechtspraak.nl, onder LJN: AE0831). Dit betekent dat deze beroepsgrond evenmin slaagt.
Meer informatie: http://zoeken.rechtspraak.nl/ResultPage.aspx?snelzoeken=t&searchtype=ljn&ljn=BW9237
Geef een reactie