Belanghebbende slaagt er niet in feiten en omstandigheden aannemelijk te maken waaraan de gevolgtrekking kan worden verbonden dat zij een verlies uit hoofde van de afwaardering van een geldlening, verstrekt door haar echtgenoot aan de BV van haar zoon, ten laste van haar resultaat uit overige werkzaamheden mag brengen. Naar het oordeel van de rechtbank dient de resultaatgenieter op het moment van het verstrekken van de lening de vordering te activeren op de balans van de werkzaamheid voor de waarde die zij op dat tijdstip heeft. De afboeking van de vordering kan niet ten laste van het resultaat worden gebracht indien de resultaatgenieter om niet-zakelijke redenen het risico heeft aanvaard dat de vordering niet zal worden voldaan. Dit geldt ook voor onder de werking van artikel 3.92, lid 3 van de Wet IB 2001 vallende geldleningen. Voorts wijst de rechtbank op het arrest van de Hoge Raad van 15 januari 2010, nr. 08/03923, LJN BH 9198.
Meer informatie: http://zoeken.rechtspraak.nl/ResultPage.aspx?snelzoeken=t&searchtype=ljn&ljn=BW9325
Geef een reactie