Conclusie PG: Belanghebbende is in 2000 begonnen met de realisatie van een nieuw stadskantoor in het centrum van Z. De totstandkoming van het nieuwe stadskantoor geschiedde in twee fasen, te weten de bouw van een nieuw gedeelte aan en achter de gevel van een bestaand gebouw (fase I) en de verbouwing van een bestaande onroerende zaak, die grenst aan het nieuw gebouwde deel (fase II). Beide fasen betreffen bouwwerken die als zelfstandige onroerende zaken zijn aan te merken. In de onderhavige procedure gaat het uitsluitend om de hiervoor als fase I aangeduide (aan)bouw. De totstandkoming van fase I vormt de vervaardiging van een nieuwe onroerende zaak (hierna: de onroerende zaak). De eerste ingebruikneming daarvan heeft plaatsgevonden op 1 april 2003. Belanghebbende heeft de bouw van de onroerende zaak geheel uitbesteed aan derden. In het tijdvak juli 2002 hebben deze derden facturen aan belanghebbende uitgereikt voor een totaalbedrag van € 1.803.787. De in deze facturen begrepen omzetbelasting bedraagt € 287.999. De onroerende zaak was – zo volgt uit de uitspraak van het Hof – van meet af aan bestemd om voor 94% te worden gebruikt voor handelingen die belanghebbende verricht in haar hoedanigheid van ‘overheid’ – dat wil zeggen niet als ondernemer in de zin van artikel 7, lid 1, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet)- voor 5% ten behoeve van belaste (ondernemers)prestaties van belanghebbende en voor 1% voor belanghebbendes van omzetbelasting vrijgestelde (ondernemers)handelingen. De ingebruikneming van de onroerende zaak is overeenkomstig deze bestemming geschied. Voor vervolg inhoudsindicatie zie conclusie.
Meer informatie: http://zoeken.rechtspraak.nl/ResultPage.aspx?snelzoeken=t&searchtype=ljn&ljn=BW9757
Geef een reactie