Als een werknemer in een verdragsland werkt, kan hij geen beroep doen op het Besluit ter voorkoming van dubbele belasting. En als hij in het buitenland minder dan 183 dagen verblijft voor een werkgever die daar niet is gevestigd, heeft hij in beginsel evenmin recht op een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting.
Onlangs moest Hof Den Haag een en ander nog eens benadrukken. Een werknemer had in 2011 en 2012 in diverse landen werkzaamheden verricht voor een werkgever die in Nederland was gevestigd. Zo werkte de man in 2012 144 dagen in Nigeria. De man vond dat hij recht had op een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting conform het Besluit voorkoming dubbele belasting 2001 (Bvdb 2001). Dit besluit geldt echter alleen als geen belastingverdrag van toepassing is. Met alle landen waarin de man werkzaam was geweest, had Nederland een verdrag gesloten. Al deze verdragen kenden bovendien de 183-dagenregeling. Op grond van deze regeling zijn inkomsten uit dienstbetrekking uitsluitend belast in de woonstaat als;
- de werknemer niet meer dan 183 dagen in de werkstaat verblijft;
- het loon is betaald door een werkgever die niet is gevestigd in de werkstaat; en
- het loon niet ten laste is gekomen van het resultaat van een vaste inrichting in de werkstaat.
Op grond van de omstandigheden wezen de belastingverdragen het heffingsrecht aan Nederland toe. De Belastingdienst hoefde de man geen aftrek ter voorkoming van dubbele belasting te verlenen.
Wet: artikel 38, eerste lid AWR
Besluit: artikel 1, tweede lid Bvdb 2001
Verdrag: artikel 15, tweede lid Belastingverdrag NL – Nigeria
Meer informatie: Hof Den Haag 5 april 2017 (gepubliceerd 19 april 2017), ECLI:NL:GHDHA:2017:951
Geef een reactie